Deel 1 nog niet gelezen ? Volg deze Link
Deel 2 nog niet gelezen ? Volg deze Link
Deel 3 nog niet gelezen? Volg deze Link
Deel 4 nog niet gelezen? Volg deze Link
Auteur : Jos Hermans
Contra met Carmen
Nietzsche geeft weliswaar raak geobserveerde karakteriseringen van Wagners muziek maar stelt deze steevast in een boosaardig licht. Halsstarrig weigert hij het innovatieve van Wagners kunst te beklemtonen. Uiteindelijk heeft Nietzsche een zeer petieterige, reactionaire kijk op de ontwikkeling van de muziek en op de moderniteit van Wagners kunst. Kortom, de smaak van een dilettant. Zou hij anders hebben gedacht over Boris Godoenov of zelfs Pelléas et Mélisande ? Men kan zich afvragen hoe Nietzsche, deze apologeet van de absolute muziek wiens voet behoefte had aan maat, mars en dans, de excursies in de atonaliteit van het nakende expressionisme in de kunst zou hebben geapprecieerd !
Er wachten Nietzsche enkele onaangename verrassingen na de publicatie van Der Fall Wagner. Van Malwida von Meysenbug verneemt hij dat uitgerekend Paul Bourget, zijn leverancier van het begrip ‘décadence’, een overtuigde wagneriaan is. En dan is er nog Bizet.
Carmen hoort hij voor het eerst in november 1881 en hij is er meteen dol op. Tja, wie niet ? Met Bizet denkt hij de man gevonden te hebben waarmee hij wraak kan nemen op Wagner. Zo toetert hij in Der Fall Wagner: “Ik hoorde gisteren – wilt u me geloven ? – voor de twintigste keer Bizets meesterwerk (..) Mag ik zeggen dat Bizets orkestgeluid bijna het enige is dat ik nog kan verdragen? Dat andere orkestgeluid dat momenteel in zwang is, het wagneriaanse, grof, tegelijkertijd gekunsteld en ‘onschuldig’ en daardoor in één klap alle drie de zintuigen van de moderne ziel aansprekend – hoe nadelig is dit orkestgeluid van Wagner voor mij! (..) Deze muziek [Bizet] lijkt me volmaakt. Ze komt lichtvoetig en soepel aanlopen, één en al hoffelijkheid. Ze is beminnelijk, ze zweet niet. (..) Ze is rijk, ze is precies. Ze begint te bouwen, ze organiseert, en komt klaar: daarin is ze het tegenovergestelde van de poliep in de muziek, de ‘oneindige melodie’”.
Nietzsche is correct in het aantonen van de verschillen tussen het esthetische universum van Bizet en Wagner maar dat zegt natuurlijk niets over de kwaliteit van Wagners muziek. In Opera as Drama schrijft Joseph Kerman : "Tegenstanders van Wagner hebben het verkeerd voor wanneer zij menen dat Wagners continuïteit in alle opzichten vormloos, amoebe-achtig, onverstaanbaar is. Wanneer Nietzsche klaagt over de oneindige melodie, kan men zich afvragen of zijn vroege liefde voor Wagner ooit gebaseerd was op enig muzikaal inzicht. Honderd jaar later zijn er weinig excuses denkbaar voor zulk een doofheid; Wagners meesterlijke behandeling van de muzikale vorm in Tristan und Isolde is een feit, geen opinie. Men begrijpt Wagner niet beter met een zwak muzikaal oor dan met een hoofd dat voorbestemd is voor theorieën van organische perfectie."
Thomas Mann noemde het wagneriaanse orkest "het koninkrijk van de in het onderbewustzijn aanwezige kennis, onbekend aan de wereld daarboven". Het effect van Wagners muziek is later in Freudiaanse termen beschreven ondermeer door Hans Keller en Bryan Magee. Wagners muziek zou lagen aanboren in de menselijke psyche, toegang hebben tot het onderbewustzijn daar waar andere muziek deze toegang niet heeft. Deze gedurfde stelling zet Wagners muziek geheel apart maar kan niet lichtzinnig worden verworpen. Op zichzelf houdt zij wel een niet geringe bedreiging in, temeer daar zij een bedwelmende, beroezende invloed heeft en op een narcotische manier kan inwerken op het gemoed en daar een onvermoede energie kan losmaken.
Aan Carl Spitteler schrijft Nietzsche : “Dat mijn 'bekering' verbonden is met Carmen is natuurlijk (...) nog een boosaardigheid van mijn kant. Ik ken de afgunst, de woede van Wagner tegen het succes van Carmen" [19 november 1888]. In Cosima's dagboeken is er inderdaad sprake van Wagners bezorgdheid tantièmes te moeten missen als gevolg van de concurrentie van Carmen. Bizet zelf was, ondanks zijn onwagneriaanse muziek, een vurig wagneriaan: "Ik kan de onmetelijke genoegens niet vergeten die ik aan dit revolutionaire genie te danken heb. De charme van zijn muziek is onuitsprekelijk. Hier is lust, tederheid, liefde!" Overigens hebben alle Franse keurtroepen in dienst van Euterpe Wagners invloed voldoende erkend: Debussy, Saint‑Saëns, Gounod, Franck, Chausson, Chabrier, Massenet...
Wagner van zijn kant ergerde zich wel eens aan de concurrentie die hij ondervond van het populaire Carmen maar zijn waardering voor Bizet was even groot. Brieven van Hans von Bülow bevestigen dat. In Wahnfried laat hij Josef Rubinstein geregeld delen uit Carmen op de piano spelen en over sommige delen verklaart hij "verrukt" te zijn. In Wenen bezoekt hij zelfs een opvoering van Carmen in november 1875. Richard Batka overleverde wellicht de meest veelzeggende Bizet-commentaar van Wagner : “Eindelijk weer eens iemand die iets weet te verzinnen!”
Wanneer Nietzsche, uit een recensie van Wagners beruchte tegenstander Hanslick, verneemt dat Bizet grote waardering heeft voor Wagner, zwakt hij zijn stelling volledig af. Aan Carl Fuchs schrijft hij dan: " U moet wat ik over Bizet zei niet serieus nemen; zoals ik ben, is Bizet voor mij duizendmaal uitgesloten. Maar als tegenstelling tot Wagner heeft het een zeer sterk effect" [27 december 1888]. Daarna probeert hij zijn vriend Heinrich Köselitz weer als nieuwe tegenpool uit te spelen, uiteraard met veel minder succes.
Der Fall Wagner staat vol met scheldtirades op de oneindige melodie maar enkele weken reeds na de publicatie slaagt Nietzsche erin om deze compositietechniek bij middel van Tristan und Isolde de hemel in te prijzen. In Ecce Homo vindt hij voor dit werk plots onsterfelijke metaforen. Waarom? Ook hier weer ligt het antwoord bij Georg Brandes. Op 6 oktober bedankt hij zich bij Nietzsche voor het toesturen van een exemplaar van Der Fall Wagner. Hij beweert zopas nog een heel mooie opvoering van Carmen gezien te hebben maar voegt er evenwel aan toe: "Op het gevaar af u boos te maken, geef ik toe dat Wagners Tristan und Isolde een onuitwisbare indruk op mij heeft gemaakt. Ik hoorde de opera eens in Berlijn in een wanhopige, volledig verscheurde gemoedstoestand, en voelde mee met elke noot. Ik weet niet of de indruk zo diep was omdat ik zo ziek was."
Kortom, Brandes wijst een samenzwering tegen Wagner hoffelijk maar beslist af. Zojuist nog, in de herfst van 1888, had Nietzsche met een zekere verachting opgemerkt dat hij handschoenen aantrok telkens hij de partituur van Tristan las. Een nieuwe brief uit Kopenhagen koelt Nietzsche helemaal af wanneer hij leest : "Het is mij vreemd dat de polemische inslag in u nog steeds zo sterk is. In mijn vroege jeugd was ik hartstochtelijk polemisch; nu kan ik slechts representeren; vechten doe ik alleen door te zwijgen" [23 november 1888].
In de volgende weken zien we hoe Nietzsche de teksten van Ecce Homo begint om te schrijven. Zo ondermeer het hoofdstuk "Waarom ik zo wijs ben". Zo verdwijnt de passage "Niets is ongezonder - crede experto! - dan het Wagneriaanse misbruik van muziek; het is de ergste vorm van 'idealisme' van alle mogelijke idealistische hocus pocus. Er zijn weinig dingen waar ik zo'n hekel aan heb als de instinctieve weerzin om op jonge leeftijd aan deze ondeugd van Wagner te zijn bezweken." ten voordele van : “Nu ik over de vormen van ontspanning in mijn leven praat, acht ik een woord op zijn plaats om mijn dankbaarheid uit te drukken voor wat mij verreweg het diepst en weldadigst heeft ontspannen. Dat is zonder enige twijfel de meer intieme omgang met Richard Wagner gerweest. Ik sla de rest van mijn menselijke betrekkingen laag aan; maar ik zou voor geen prijs de dagen in Tribschen uit mijn leven willen wegdenken, dagen van vertrouwen, van levenslust, van sublieme voorvallen – van diepe ogenblikken…Ik weet niet wat anderen met Wagner hebben meegemaakt: aan onze hemel is nooit een wolk voorbijgetrokken.”
Hij voegt er ook een hymne aan toe om Tristan de hemel in te prijzen : "Alles bij elkaar zou ik mijn jonge jaren niet hebben uitgehouden zonder Wagners muziek. (..) Vanaf het moment dat er eeen piano-uittreksel van de Tristan bestond – mijn compliment, meneer von Bülow -, was ik wagneriaan. (..) Ik zoek vandaag de dag nog naar een werk waar een even gevaarlijke fascinatie van uitgaat, een even huiveringwekkende en zalige oneindigheid als van de Tristan, - ik zoek in alle kunsten tevergeefs. Al het zeldzame van Leonardo da Vinci verliest zijn betovering bij de eerste toon van de tristan. Dit werk is absoluut het non plus nultra van Wagner; hij herstelde zich ervan met de Meistersinger en de Ring. Gezonder worden – dat is een stap terug bij een natuur als Wagner…Ik beschouw het als een uitzonderlijk geluk dat ik op het goede moment geleefd en juist onder Duitsers geleefd heb, om rijp te zijn voor dit werk: zo ver gaat bij mij de nieuwsgierigheid van de psycholoog. De wereld is arm voor hem die nooit ziek genoeg is geweest voor deze ‘helse wellust’: het is geoorloofd, het is bijna verboden hier een formulering van de mystici te gebruiken. – Ik denk dat ik beter dan wie ook op de hoogte ben van het ontzagwekkende waartoe Wagner in staat is, de vijftig werelden van zeldzame verrukkingen waarvoor niemand dan hij de vleugels bezat; en sterk genoeg als ik ben om ook het meest problematische en gevaarlijke nog in mijn voordeel te doen verkeren en er sterker door te worden, noem ik Wagner de grote weldoener van mijn leven. Datgene waarin wij verwant zijn, namelijk dat wij dieper hebben geleden, ook aan elkaar, dan mensen van deze eeuw ook maar zouden kunnen, zal onze namen eeuwigdurend samenbrengen; en zo zeker als Wagner onder Duitsers enkel een misverstand is, zo zeker ben ook ik het, en zal het altijd zijn.”
De hymne-achtige passages in Ecce Homo over Tristan zijn een levendig voorbeeld van Nietzsches beweeglijkheid, van de onwankelbare behendigheid waarmee hij van het ene standpunt naar het andere kan overschakelen. En terwijl hij deze wagnervriendelijke revisies uitvoert, bereidt hij ook agressieve teksten voor die voor “Nietzsche contra Wagner” zijn bedoeld.
Eindstation operette
Wat Nietzsche van de muziek wil dat vindt hij uitsluitend bij componisten die, op Bizet na, vandaag totaal vergeten zijn en hij vindt dat vooral in de operette! Weten zijn hart te stelen: een zekere Rossaro (?), de Sakuntala-ouverture van Goldmark, Mascotte, een operette van Edmond Audran (?), La gran Vie, een operette van Federico Chuega (?). In de Weense operette daarentegen vindt hij louter "Schweinerei". Geen wonder: Johan Strauss is een wagneriaan. Op zijn geliefde Franse en Spaanse operettes verdraagt hij nauwelijks kritiek. Geërgerd schrijft hij aan Köselitz: "Zolang u onder de term operette een soort neerbuigendheid verstaat, een soort vulgarisme van smaak, bent u - vergeef me de sterke uitdrukking - slechts een Duitser" [18 november 1888].
Treffend merkt Josef Hofmiller op: "Hij die Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik schreef, eist in Der Fall Wagner de wedergeboorte van de opera vanuit de geest van de operette" ! Ook Marcel Proust steekt de draak met Nietzsche’s operetteliefde: "In mijn bewondering voor de meester van Bayreuth voelde ik geen van de bedenkingen van degenen die zich, zoals Nietzsche (...), van Tristan afscheuren zoals ze ook Parsifal verloochenen, en die op basis van een zekere geestelijke ascese, van de ene zelfvernedering naar de andere, op de meest bloedige van alle kruispunten uiteindelijk uitkomen bij de zuiverste kennis en de volmaakte aanbidding van de Postillon van Lonjumeau".
Het is niet moeilijk in te zien wie hij bedoelt wanneer Nietzsche in Menschliches, Allzumenschliches schrijft : "De verschrikkelijke wraak: Als men wraak wil nemen op een tegenstander, moet men wachten tot men een hele handvol waarheden en gerechtigheden heeft die men tegen hem kan gebruiken, met kalmte: zodat het nemen van wraak samenvalt met het nemen van gerechtigheden. Het is de verschrikkelijkste vorm van wraak, want zij heeft geen gezag boven zich waarop men zich nog zou kunnen beroepen."
Genie van de leugen
Onovertroffen was Nietzsche in zijn bezweringen van zijn waarheidsliefde en redelijkheid. In een brief aan Malwida von Meysenbug beschimpt hij Wagner als "een genie van de leugen". En, zo voegt hij eraan toe: ”Ikzelf heb de eer iets omgekeerds te zijn - een genie van de waarheid" [20 oktober 1888].
Met Wagners potentiële leugenachtigheid valt het, alles bij elkaar, nogal mee. Men kan hem verwijten dat hij in München zijn rol in de Dresdense revolutie minimaliseerde. In de buitengewone situatie en afhankelijkheid van koning Ludwig was dat begrijpelijk. Wagners zwaarste leugen houdt verband met de situatie waarbij hij de argeloze koning zijn buitenechtelijke relatie met Cosima verzwijgt en van hem een schriftelijke verklaring van eer afdwingt, hoewel zij beiden reeds een kind hadden (Isolde). Zulk een woord van de koning was de enige mogelijkheid om de haatcampagne in de pers te doen stoppen: een zeer bedenkelijke leugen maar wel één die door de nood van de situatie werd ingegeven. Waarschijnlijk is het deze leugen die hij bedoelt wanneer hij in de zomer van 1881 klaagt dat hij zich in alle opzichten waarachtig heeft gedragen maar dat hij “deze leugen naar zijn graf zou dragen; hij weende heftig” [Cosima’s dagboek, 20 juli 1881]
Tenslotte was Wagner vooral berucht om zijn onverbiddellijke openheid en eerlijkheid waarmee hij zich spontaan en met al zijn emoties ontlaadde, waarbij toorn of spot tot kwetsende onbeheersdheid kon ontaarden. Ludwig Schemann weet deze uitbarstingen van Wagner aan de "demon van zijn waarachtigheid". "Hij voelt zich alleen op zijn gemak in absolute waarheid", noteert Cosima op 20 april 1873. Thomas Mann verbrijzelt Nietzsche's cliché wanneer hij in Leiden und Gröβe Richard Wagners schrijft over diens “sombere, lijdende, tegelijkertijd bittere, waarheidsfanatieke grootheid”. Met het beeld van een genie van de leugen laat zich dit alles niet gelijkstellen.
Zoals al het voorgaande al voldoende heeft aangetoond: voor leugens moet je vooral bij Nietzsche zijn. En bij zijn zuster. De Nietzscheanen volgen in hun spoor. Menig auteur bewijst zich als virtuoos in de kunst van het negeren of het weg interpreteren van Nietzsche's leugens. Borchmeyer celebreert Nietzsche's onwaarheden eerbiedig als "verdraaiingen van feiten met een stilistische inslag". Tja. Ernest Newman weet wel beter in zijn Wagner biografie (deel IV): “Nietzsche vervalste met opzet feiten en herhaalde de verhalen, die hij anderen graag wilde laten geloven, zo vaak tot hij ze zelf geloofde.”
Zelfs Colli en Montinari kunnen er uiteindelijk niet omheen wanneer zij bevestigen: "Zodra het over kunst gaat, is het Nietzsche zelf die ons aanspoort tot wantrouwen (...) En het is goed dat de lezer daar alles van weet, want hij moet leren van Nietzsche te nemen, maar ook hem te weerstaan". En als het over de kunst gaat, dan gaat het ook steeds over Wagner.
Ook Heinrich Köselitz, die door Nietzsche met hoogdravende lofzangen wordt aangeprezen als de nieuwe Mozart, heeft reden tot klagen over een onaantrekkelijke kant van zijn meester. Köselitz offert zich jarenlang voor Nietzsche op: voor de drukker schrijft hij de nauwelijks leesbare manuscripten van Nietzsche netjes over. Bij zijn verblijven in Venetië krijgt hij boodschappen te doen zoals een dienstmeisje. Vaak haalt Nietzsche hem 's morgens vroeg uit zijn slaap om zich Chopin te laten voorspelen. Dat alles verhindert Nietzsche niet om, achter zijn rug, met hem de draak te steken. Zo schrijft hij over de uitzichtloze toestand van Köselitz aan zijn zuster : "Hij is al te oud om het advies te krijgen te wachten; op zijn leeftijd moet een kunstenaar beroemd of berucht zijn (zoals Wagner bijvoorbeeld was) (...) Maar een musicus wiens muziek niemand leuk vindt en die in zijn hoekje blijft zitten, is een belachelijk figuur, als een danseres met wie niemand wil dansen, hoe mooi ze zich ook heeft opgepoetst".
Tegelijkertijd maakt hij van de gelegenheid gebruik om zijn trouwste vriend aan te vallen: "Overbeck: uitgedroogd, zuur, onderdanig aan zijn vrouw, biedt mij net als Mime de vergiftigde drank van twijfel en wantrouwen jegens mijzelf aan - maar toont welwillende bezorgdheid over mij en noemt zichzelf mijn 'toegeeflijke vriend'. - Kijk eens aan - dit zijn (...) Duitse types! Canailles!"