Deel 1 nog niet gelezen ? Volg deze Link
Deel 2 nog niet gelezen ? Volg deze Link
Auteur : Jos Hermans
DE EERSTE FESTSPIELE
Op 24 juli 1876 arriveert Nietzsche in Bayreuth. Hij maakt er de repetities mee van Götterdämmerung, Das Rheingold en Die Walküre. Zwaar gepijnigd door zijn slechte gezondheid vlucht hij op 3 augustus naar Klingenbrunn in de Boheemse bossen en begint daar zijn “Menschliches, Allzumenschliches, een boek voor vrije geesten”. Op 12 augustus keert hij terug naar Bayreuth op aandringen van Wagner en van zijn zuster Elisabeth en maakt de eerste reeks voorstellingen van de Ring mee, naar verluidt in een behoorlijk depressieve toestand. Men kan zich zijn agonie voorstellen, geteisterd als hij is door halve blindheid en barstende hoofdpijn, in een omgeving die aan comfort veel te wensen overliet en aan een hittegolf ten prooi lag.
Men kan zich ook voorstellen met welke gevoelens en verwachtingen Nietzsche op 23 juli naar Bayreuth is gereisd. Nietzsche verwacht als één van de vertrouwelingen, één van de meest competente en verdienstelijken onder de eregasten op het uitgerolde rode tapijt ontvangen te worden. Maar dan volgt de schok: er gebeurt helemaal niets. Hij is één onder de velen en hij blijft dat ook. In Wahnfried wordt zijn aanwezigheid als eerder bijkomstig ervaren en dat niettegenstaande zijn Feestrede. Of was het juist vanwege de Feestrede? Het is toch hoogst merkwaardig dat Wagner die door het boek aanvankelijk zeer aangedaan was, het boek daarna geen enkele keer meer vermeldt in notities of brieven. Allicht heeft Wagner, die het al druk genoeg had met de repetities, alleen de eerste bladzijden gelezen, om zich dan per kerende te bedanken voor het boek. Wellicht was de nieuwsgierigheid van de Wagners in de volgende dagen dan toch nog groot genoeg om het hele boek uit te lezen.
Nietzsche laat zich zelden zien in Wahnfried. Niet alleen voelt hij zich op zichzelf teruggeworpen, Wagner maakt hem bovendien tot mikpunt van grapjes. Nietzsche vlucht naar Klingenbrunn in het Fichtelgebirge. Hogere filosofische beweegredenen voor zijn vlucht zal men in brieven of notities uit die dagen tevergeefs zoeken. In alle brieven aan zijn zuster zal hij het uitsluitend over zijn gezondheidsklachten hebben. Geen wonder: Nietzsche zal deze veel later uit zijn duim zuigen en op de Festspiele terug projecteren om zijn vlucht als een filosofische daad te kunnen voorstellen.
En wat staat er in de notities die Nietzsche in Klingenbrunn optekent en waarvan hij later zal beweren dat hij toen afrekende met alle onuitstaanbare onbehaaglijkheden van de Festspiele? Geen woord ! Maar voor de vernederingen zal Nietzsche zich wreken. Twee jaar later zal hij "Menschliches, Allzumenschliches" tot een wapen omsmeden dat Wagner tot een openlijke breuk zal bewegen.
Van de hervormingsplannen blijft slechts één onderdeel over: de Bayreuther Blätter. Tegen het einde van de Festspiele vertrouwt Wagner de redactie van de Bayreuther Blätter toe aan Hans von Wolzogen en niet aan Nietzsche. Ongetwijfeld heeft Wagner zich niet willen inlaten met het dubbelzinnig spel van de geniale maar onbetrouwbare Nietzsche. Hoe zouden de Bayreuther Blätter onder de leiding van Nietzsche geworden zijn? Hou je Nietzsche's latere publicaties voor ogen dan besef je welk taalkundig en intellectueel niveau de Bayreuther Blätter hadden kunnen hebben. Wagner zal meermaals lucht geven aan zijn ontevredenheid met het tijdschrift.
In de herfst van 1876 wordt Nietzsche daarvan op de hoogte gesteld door von Wolzogen zelf en hij moet zich eens te meer gepasseerd, gebruuskeerd hebben gevoeld. Hij verdringt de blamage ook voor zichzelf. Hij schaamt zich voor de nederlaag. Dat is ook de reden waarom hij tijdens de Festspiele zijn vrienden niet wil ontmoeten. Die kennen zijn verwachtingen. Het moet pijnlijk geweest zijn na al de verwachtingen die hij ook bij hen had doen ontstaan, daar nu met lege handen te staan. Later zal Nietzsche niet moe worden om de waarheid van zijn afvalligheid van Wagner met steeds nieuwe schijnmotieven te verhullen tot alle persoonlijke, biografische crisissen in filosofische veranderd zullen zijn en de nederlaag in een overwinning.
In het licht van deze feiten is Dieter Borchmeyers uitspraak redelijk belachelijk wanneer hij beweert dat Nietzsche met Wagner gebroken zou hebben om als zelfstandig denker te kunnen overleven. Volgens Borchmeyer zou de breuk veroorzaakt zijn door een diametraal tegenstelde ingesteldheid t.a.v. cultuur en de rol die kunst hoort te spelen. In werkelijkheid gebeurde het omgekeerde: niet meningsverschillen en daaruit voortvloeiende haat leidde tot de breuk maar precies het omgekeerde.
Over de Festspiele zelf verneem je bij Nietzsche geen kwaad woord. In een brief aan Wagner (27.09.1876) roemt hij ze als " een grote gebeurtenis". Ook in het daaropvolgende jaar laat hij van de latere verwijten niets merken. Het behoort tot Nietzsche's natuur om de schok over de catastrofale afgang van zijn Bayreuthse ambities en de bitterheid van zijn krenkende bruskeringen naar buiten toe te verbergen en de schijn te wekken dat er niets aan de hand is. Mede daardoor neemt Wagner niet waar hoezeer hij de vriend heeft teleurgesteld en gekwetst. Zijn telegram van 23.09.1876 waarin hij Nietzsche verzoekt om zijden ondergoed uit Basel te bezorgen, bewijst dat en Nietzsche toont zijn incasseringsvermogen wanneer hij antwoordt met: "Hoogvereerde vriend! U heeft me een plezier gedaan met de kleine bestelling die u bij me hebt geplaatst: het doet me denken aan de tijd in Tribschen." (27.09.1876)
Vertwijfeld probeert Nietzsche na zijn Bayreuths fiasco zijn "opdracht" van een onderwijshervorming te redden. En daar Bayreuth hem geen forum bieden kan, hoopt hij dat op eigen kracht te realiseren in de vorm van een Griekse academie of een klooster voor vrije geesten. Reeds in de herfst van 1876 laat hij in zijn plannen kijken : “Het wordt een soort klooster voor vrijere geesten (...) we blijven ongeveer een jaar in Sorrento. Dan ga ik terug naar Bazel, tenzij ik ergens mijn klooster opbouw, ik bedoel 'de school van opvoeders' (waar ze zichzelf opvoeden) in een hogere stijl.” (brief aan Reinhart von Seydlitz, 24.09.1876)
Het project wordt inderdaad gedeeltelijk gerealiseerd. Met mevrouw Meysenbug, dokter Paul Rée, de jonge Albert Brenner en het echtpaar Seydlitz werd in Sorrento een dergelijk klooster gebouwd, al was het maar voor een paar mensen en slechts voor enkele weken.
Tot zijn mislukking in Bayreuth heeft Nietzsche zelf veel bijdragen, door zijn onoprechtheid waarmee hij zijn kritische bezwaren verzweeg, en in staat was overdreven lof te huichelen. Dikwijls fakete hij interesse voor het werk en de doelstellingen van Wagner terwijl hij deze in feite slechts als middel zag om zijn eigen doelstellingen te realiseren. En zijn Feestrede was allesbehalve een aanbeveling. In de gegeven omstandigheden moest dit wel tot een fiasco leiden. De biografische schok was de aanzet tot emancipatie, tot de geboorte van de eigenlijke Nietzsche, en uiteindelijk dus toch een gebeurtenis van intellectueel-historisch formaat.
AFSCHEID IN SORRENTO
Nietzsche en Wagner zouden elkaar nog één maal hebben ontmoet. Die ontmoeting, gearrangeerd door een wederzijdse vriendin (Malwida von Meysenbug) zou plaats gevonden hebben in Sorrento, Italië op 2 november 1876. De legende wil dat, in de avondschemering, Wagner daar voor het eerst over zijn Parsifal zou hebben gesproken waarna een geschokte Nietzsche voorgoed zou zijn afgedropen. In haar boek “Der einsame Nietzsche” schrijft Elisabeth Nietzsche : “Over deze zwaarmoedige laatste wandeling heeft mijn broer zich veel later eerst uitgesproken. Wat was er die avond eigenlijk gebeurd ? Twee met passie verdedigde idealen kwamen plots scherp tegenover mekaar te staan, de één het leven ontkennende rooms‑katholieke Parsifal, de andere het leven bevestigende, vergoddelijkende, krachtige Siegfriedsgestalte. En dit laatste ideaal had mijn broer voor het Wagneriaanse gehouden! Welk een ontnuchtering!”
Het veelvuldig vertelde verhaal van dit laatste rendez‑vous is met zekerheid verzonnen door Nietzsche's zuster. Dat bewijzen zowel Cosima Wagners dagboeken als Nietzsche’s correspondentie zelf. Nietzsche kan immers onmogelijk in Sorrento zo onaangenaam door Wagners plotselinge vroomheid zijn verrast. Het libretto was hem reeds zeven jaar daarvoor, gedurende de kerstdagen van 1869, voorgelezen, waarbij hij verklaarde "zeer onder de indruk" te zijn, en bovendien was hij toen reeds op de hoogte van Wagners niet‑confessionele ouderdomsvroomheid. Een jaar na de veronderstelde botsing rond Parsifal schrijft Nietzsche bovendien nog: "De heerlijke beloftes die in Parsifal worden gedaan moge ons overal troosten, waar wij troost behoeven. " (Brief aan Cosima Wagner, 10.10.1887)
MENSCHLICHES, ALLZUMENSCHLICHES (1878)
Het eerste deel van “Menschliches, Allzumenschliches” was klaar in 1878 en werd in twee exemplaren naar Wahnfried gestuurd. Wagners naam werd hierin verzwegen. Nietzsche trad niet openlijk in de arena. Om een schandaal te vermijden of omdat hij stiekem hoopte tot verbeterde betrekkingen te komen ? Overigens heeft Nietzsche zijn vrienden nooit verheeld dat zij de Wagners nooit zouden kunnen vervangen.
“Menschliches, Allzumenschliches" markeert de openlijke breuk tussen Wagner en Nietzsche. Wagner ontvangt het boek op 25 april 1878. Wie het hoofdstuk "Aus der Seele der Künstler und Schriftsteller" openslaat betreedt een mijnenveld aan boosaardige beledigingen die Wagner als regelrechte provocaties moet hebben aangevoeld. De aanleiding tot deze agressieve uitbarsting van zijn tot nu toe verhulde aversies moet gezocht worden in de schok die Wagner hem bezorgde met zijn brief aan Dr. Eiser in de herfst van 1877. Deze brief is van wezenlijk belang om de scherpte van Nietzsche's agressieve boosaardigheid en de ware aard van de "dodelijke belediging" te begrijpen waarover hij het later zal hebben.
De Frankfurtse arts Dr. Eiser had Nietzsche ontmoet tijdens een verblijf in Zwitserland en als bewonderaar had hij hem zijn diensten aangeboden. Hij was echter ook voorzitter van het Wagner Genootschap van Frankfurt maar had geen vermoeden van het feit Nietzsche zich intussen van Wagner had afgekeerd. Om zijn arts niet voor het hoofd te stoten zag Nietzsche zich genoodzaakt de ware aard van zijn relatie met Wagner te verzwijgen. Zelfs bij zijn arts moest Nietzsche de schaduw van Wagner verdragen.
In Wagners brief aan Dr. Eiser meent Wagner dat Nietzsche's migraine en slechtziendheid te wijten zou kunnen zijn aan diens overdadige onanie. Wagner had die verdachtmaking niet zomaar uit de lucht gegrepen. Cosima's dochter Daniela had hem in Tribschen eens in zijn kamer betrapt met zijn edele delen in zijn hand. Dat zou ze later aan Curt von Westerhagen bevestigen en ook Cosima en Wagner moet het ter ore zijn gekomen. Daarop wijst volgende opmerking van Cosima in een brief aan Malwida von Meysenbug waarin zij meent dat Nietzsche's schuwheid zou samenhangen "met dat ene ding dat wij vrouwen niet kunnen begrijpen...". Daniela's indiscretie laat tevens vermoeden hoe pijnlijk het voorval op de latere bezoeken van Nietzsche kan hebben gewogen. Wagners indiscretie was misschien tactloos maar ze was ingegeven door echte bezorgdheid en niet door rancune zoals Nietzsche gedacht kan hebben. Wagner had nog steeds niet het minste vermoeden van diens heimelijke afvalligheid. In antwoord op Dr. Eisers antwoord schrijft Wagner : "Geen woord meer over onze vriend: ik weet dat hij door jouw liefde in de beste handen is. Niets kan hem nu nog helpen. Als hij in echte behoeftigheid zou vervallen, zou ik hem kunnen helpen, want ik zou alles met hem delen." (29.10.1877). Bij Wagner is er geen spoor van wraakgedachten.
Dr. Eiser ziet er geen graten in om de inhoud van Wagners brief aan Nietzsche mee te delen. Nietzsche, in zijn heimelijk aversie tegen Wagner overgevoelig voor indiscreties van dit soort, reageert heftig. De redelijk loslippige Dr. Eiser zal later aan zijn collega Eugen Kretzer verklaren: "deze afvalligheid vond plaats in mijn woonkamer toen ik Nietzsche die brief met de beste bedoelingen overhandigde. Een uitbarsting van razernij was het gevolg. Nietzsche was buiten zichzelf: - de woorden die hij vond voor Wagner zijn niet te reproduceren. - Vanaf dat moment was de breuk bezegeld."
Tegen nieuwjaar 1878 is zijn verbittering zo groot dat hij zijn partituren van Tristan en Die Meistersinger, beide geschonken door Wagner, aan twee van zijn leerlingen wegschenkt. Wanneer hij begin 1878 het manuscript van "Menschliches, Allzumenschliches" afwerkt is Wagner op verschillende plaatsen met naam genoemd. Hij besluit daarom het boek te publiceren onder het pseudoniem Eduard Leuchtenberg-Roon. De uitgever, die brood ziet in het relaas van een afvallige Wagneriaan, staat erop het boek onder Nietzsche's naam te publiceren. Nietzsche geeft toe en Wagners naam wijzigt hij overal in "de kunstenaar".
“Met kloppend hart en hoopvolle verwachting” heeft mijn broer het boek naar Bayreuth gestuurd, zo bericht Elisabeth Nietzsche. “Het enige antwoord is ijzige stilte”. Wanneer hij via tussenpersonen de reactie van Bayreuth verneemt, schrijft hij aan Köselitz: "Wagner heeft een grote kans om grootheid van karakter te tonen onbenut gelaten.” Een typische reactie van Nietzsche de poseur.
Twee jaar later schrijft hij aan Malwida von Meysenbug : "Hoort u nog iets van de Wagners? Het is al drie jaar dat ik niets meer van hen gehoord heb: ook zij hebben mij verlaten en ik wist meteen dat Wagner, vanaf het ogenblik dat hij de kloof tussen ons zou merken, mij zou laten vallen. Men heeft mij verteld dat hij tegen mij zou schrijven. Dat hij daarmee vooral verder doet: de waarheid moet in elk geval aan het licht komen! Ik denk met voortdurende dankbaarheid aan hem, aan hem dank ik één van de meest krachtige aansporingen tot geestelijke zelfstandigheid. Mevrouw Wagner, is, zoals u weet, de meest sympathieke vrouw die ik ooit heb ontmoet. Maar om helemaal met hen terug aan te knopen, daar deug ik niet voor. Het is te laat." (14.01.1880)
DE DODELIJKE BELEDIGING
Acht dagen na Wagners dood klaagt Nietzsche: "Wagner was verreweg de meest volledige persoon die ik heb gekend, en in die zin heb ik zes jaar lang een groot gemis geleden. Maar er is iets tussen ons beiden als een dodelijke belediging; en het had vreselijk kunnen komen als hij nog langer had geleefd." (Brief aan Overbeck, 22.02.1883)
Over de oorzaak van deze dodelijke belediging hult hij zich verder in stilzwijgen. Twee maanden later is hij iets concreter wanneer hij aan Köselitz schrijft: "Wagner is rijk aan slechte ideeën; maar stel je voor dat hij er brieven over uitwisselde (zelfs met mijn artsen) om zijn overtuiging uit te drukken dat mijn veranderde manier van denken het resultaat was van onnatuurlijke losbandigheid, met hints van pederastie." (21.04.1883)
Dat klopt alleszins niet: Wagner heeft slechts met één arts gecorrespondeerd en niet over zijn veranderde denkwijze maar over zijn migraineaanvallen en gezichtsproblemen en niet als mogelijk gevolg van pederastie maar van onanie. Mogelijk heeft Dr. Eiser zich slecht uitgedrukt, waarschijnlijker echter is dat Nietzsche verkoos het heikele thema liever niet bij naam te noemen. En zo zag Wagnerbiograaf Curt von Westernhagen de oorzaak voor de dodelijke belediging in de brief aan Dr. Eiser. Bij deze conclusie sloot zich ook Martin Gregor-Dellin aan.
In 1979 vindt Mazzino Montinari een brief in het Goethe-Schiller-Archiv in Weimar die Nietzsche op 21.02.1883 aan Malwida von Meysenbug had gestuurd en die noch Westernhagen noch Gregor-Dellin hebben gekend. Daarin noemt Nietzsche als reden voor de dodelijk belediging Wagners "terugkeer naar het christendom en de kerk". Het bewuste brieffragment is als volgt: "Maar het gaat steeds slechter, en nu, vooral na Wagners dood, heel slecht. (...) De dood van Wagner heeft me vreselijk getroffen; en hoewel ik weer uit bed ben, ben ik nog lang niet van de nasleep af. (...) Het was moeilijk, heel moeilijk, om zes jaar lang tegenstander te moeten zijn van iemand die ik zo vereerde en liefhad als Wagner; ja, en zelfs om als tegenstander zichzelf tot zwijgen te moeten veroordelen - ter wille van de verering die de man als geheel verdient. Wagner heeft me op een dodelijke manier beledigd -Ik wil het u toch maar vertellen! - Ik voelde zijn langzame terugkeer en het terugkruipen naar het christendom en de Kerk als een persoonlijke belediging voor mij: mijn hele jeugd en de richting ervan leken mij bezoedeld, voor zover ik hulde had gebracht aan een geest die tot deze stap in staat was. (...) Had hij langer geleefd, o wat had er dan nog meer tussen ons kunnen komen! Ik heb verschrikkelijke pijlen op mijn boog, en Wagner behoorde tot het soort mensen die gedood kunnen worden door woorden".
Daarmee leek Dr Eisers thesis weerlegd en tot op vandaag blijft het een strijdthema dat de Nietzscheanen graag in het voordeel van Nietzsche beslecht zien. Die these is echter onhoudbaar. Wat zijn immers de feiten ?
Waarom heeft Nietzsche in zijn notities of brieven het nooit over een dodelijke belediging gehad terwijl Wagner nog leefde? Misschien omdat deze aangelegenheid zodanig privé was dat de bekendmaking ervan de beledigde nog meer in diskrediet zou brengen. Nietzsche staat voor een dilemma: aan een moederlijke, puriteinse vrouw als Malwida kan hij de ware reden -Wagners onanieverdenking- niet onthullen. De inkt uit zijn pen zou van schaamte rood zijn geworden. Anderzijds moet hij de reden vermelden zoniet zal Malwida het ongetwijfeld van Cosima te weten komen. En dus verzint hij een reden waarmee hij Malwida -die bekend stond voor haar kerkvijandelijkheid- voor zich kan winnen ten koste van Wagner.
Hoe zou Wagner hem hebben kunnen verraden? Nietzsche leert Wagner kennen als de man die zijn verbondenheid met het christelijk geloof reeds in de jaren in Tribschen gedemonstreerd had en niet pas met Parsifal. Wagner was niet van richting veranderd. De man die de bocht nam was Nietzsche. En nu, anno 1883, zou plotseling Parsifal - als signaal van Wagners terugkeer tot het christendom - de oorzaak zijn geweest van een dodelijke belediging? Het was een ersatzmotief om de ware reden te maskeren.
Begin 1878 had Nietzsche na ontvangst van het Parsifal-libretto nog aan Reinhart von Seydlitz geschreven: "eerder Liszt dan Wagner", bovendien "christelijk beperkt", en "maar de situaties en hun opeenvolging - is dit niet van de hoogste poëzie? Is het niet een laatste uitdaging van de muziek?" Niemand schrijft zo over een opus waardoor hij zich beledigd voelt.
Vier jaar later, in 1882, het jaar van Parsifals première, is Nietzsche nog steeds niet in staat het werk te diffameren. Hij speelt ernstig met de idee om naar de première van Parsifal te reizen d.w.z indien hij een uitnodiging daartoe krijgt van Wagner. Aan Ida Overbeck schrijft hij : "In Bayreuth zal ik deze keer schitteren door afwezigheid" en voegt daar echter aan toe "tenzij Wagner mij nog persoonlijk uitnodigt (wat volgens mijn opvattingen over hogere fatsoensnormen zeer gepast zou zijn!" Geen kwaad woord echter over het opus zelf. En ook geen kwaad woord over de Festspiele zelf die hij in 1876 zogezegd ontvlucht zou zijn omwille van allerlei onbehaaglijkheden, zoals hij ons later wil laten geloven. In een brief aan zijn zuster gaat hij nog een stapje verder: "Ik ben erg blij dat je daar wilt zijn. Je zult al mijn vrienden daar vinden. Maar ik - vergeef me! - zal zeker niet komen, tenzij Wagner me persoonlijk uitnodigt en me behandelt als de meest geëerde van zijn gasten.” (30.1.1882)
Er is geen twijfel mogelijk: hij hoopt op een geste vanuit Bayreuth. Die komt er natuurlijk niet en hij schaft zich het klavieruittreksel aan om zijn vriendin, Lou von Salomé, en zijn zuster op hun bezoek aan Bayreuth voor te bereiden.
In januari 1887, wanneer hij in Monte Carlo voor het eerst de prelude tot Parsifal hoort, noteert hij: "de grootste weldaad die mij in lange tijd is getoond (...) Ik ken niets dat het christendom zo diep raakt en zo scherp tot mededogen brengt. Volkomen verheven en ontroerd - (...) het grootste meesterwerk van het sublieme dat ik ken, de kracht en strengheid in het vatten van een vreselijke zekerheid, een onbeschrijfelijke uitdrukking van grootsheid in het mededogen eromheen; geen schilder heeft zo'n donkere, melancholieke blik geschilderd als Wagner in het laatste deel van het voorspel. Zelfs Dante niet, zelfs Lionardo niet. - Alsof iemand sinds vele jaren eindelijk tot mij heeft gesproken over de problemen die mij bezighouden, natuurlijk niet met de antwoorden die ik er zojuist op heb voorbereid, maar met de christelijke - die uiteindelijk het antwoord zijn geweest van sterkere zielen dan onze laatste twee eeuwen hebben voortgebracht”.
In een brief aan Köselitz (21.01.1887) vat hij die gedachten nog eens samen. Aan de openbaarheid kan hij dit niet prijsgeven zonder zich genoodzaakt te voelen om de ware reden voor de dodelijke belediging te onthullen. Het behoort tot de munitie van Der Fall Wagner.