Auteur : Jos Hermans
Deel 1 nog niet gelezen ? Volg deze Link
DE WAGNERVEREERDER
Nietzsche wordt kind aan huis bij de Wagners vanaf zijn eerste bezoek aan de villa in Tribschen bij Luzern op tweede pinksterdag van 1869. In de schijnwerpers van Wagners duizelingwekkende persoonlijkheid, wiens roem op dat moment in het zenit staat, is de overgave van de 24‑jarige filologieprofessor totaal. Hij brengt er de kerstdagen door, maakt de geboorte van Siegfried mee en maakt zich nuttig door allerlei boodschappen te doen voor de Wagners. Er mag op gewezen worden dat hij in Tribschen door de Wagners altijd zeer hartelijk werd ontvangen.
Terwijl het project Bayreuth zich aftekent maakt Wagner Nietzsche deelachtig aan zijn plannen: "Ik heb nu niemand met wie ik zo ernstig zou kunnen samenwerken als met u - met uitzondering van de Enige (...) U zou mij nu van veel, ja zelfs van de helft van mijn lot kunnen ontheffen. En daarmee zou u misschien uw doel volledig kunnen vervullen (...) Nu dan, laat zien waartoe de filologie in staat is en help mij de grote Renaissance tot stand te brengen" (12.2.1870).
Het moet een signaal van buitengewone betekenis geweest zijn voor Nietzsche; een uitnodiging die hem mateloos moet hebben gevleid en die bovendien als geroepen kwam. Nietzsche zelf biedt zich aan met huid en haar en verklaart zelfs bereid te zijn zijn professoraat in Bazel op te geven om zich exclusief aan de zaak Bayreuth te wijden: “Wat Bayreuth betreft, heb ik bedacht dat ik het best een paar jaar kan stoppen met mijn hoogleraarschap en ook op pelgrimstocht kan gaan naar het Fichtelgebergte. Dit zijn verwachtingen die ik graag inwilligd zou zien.” ( Brief aan Cosima 19.6.1870).
De Wagners stimuleren hem geenszins om deze stap te zetten. Willen zij de jonge professor behoeden voor existentiële onzekerheid?
Met kerstmis 1870 was Nietzsche getuige geweest van Wagners geste om zijn vrouw op haar verjaardag te verrassen met de Siegfried-idylle. Een jaar later wil Nietzsche dat nogmaals overdoen en hij stuurt Cosima een eigen compositie: "Nachklang einer Sylvesternacht", voor piano vierhandig. Er is geen twijfel mogelijk: hij wil verrassen, verbluffen, als componist erkend worden en door het werk aan Cosima op te dragen wil hij zich van zakelijke kritiek vrijwaren. Het draait uit op een kleine salto mortale. Hij stuurt het geschenk per post en laat zich niet zien op het verjaardagsfeest ondanks de hartelijke uitnodiging van de Wagners. Spanning had inmiddels plaats gemaakt voor anticiperende angst. In Tribschen wordt flink de draak gestoken met de compositie en als het antwoord van de Wagners beleefd maar ontwijkend is, begrijpt Nietzsche dat hij als componist niet ernstig wordt genomen. De vertrappeling van zijn ego neemt hier een aanvang. Dat zijn zelfvertrouwen desondanks niet gering is, blijkt uit de vrijmoedigheid waarmee hij zijn verjaardagscadeau als het ware naast dat van Wagner van het jaar daarvoor plaatst, en daarmee zijn Sylvesternacht blootstelt aan de vergelijking met de Siegfried-Idylle.
"Die Geburt der Tragödie" verschijnt op 2 januari 1872. Nietzsche stuurt Wagner een exemplaar en in de begeleidende brief schrijft hij: "Intussen voel ik met trots dat ik gemarkeerd ben en dat men mij nu altijd zal noemen in een relatie tot u". Wagner op zijn beurt is in de wolken met het boek : “Dit is het boek waar ik zo naar verlangd heb!" (CT 6.01.1872). Nietzsche beschouwt het boek als zijn entree in de avantgarde van de Bayreuther Festspiele, waar hij ondertussen al zijn hoop op heeft gezet voor zijn eigen toekomst.
Al snel betrekt hij zijn vrienden in zijn plannen. "Ik heb een verbond gesloten met Wagner. Je kunt je niet voorstellen hoe close we nu zijn en hoe onze plannen elkaar raken" (Brief aan Rohde, 28.01.1872). "Bedenk dat wij beiden geroepen zijn om te strijden en te werken voor een cultusbeweging onder de geprivilegieerden, die misschien in de volgende generatie, misschien zelfs later, zal worden gedeeld met de grotere massa's.” (Brief aan Gersdorff, 4.02.1872)
De afwijzing van zijn Sylvesternacht is hij echter nog niet vergeten. Half april stuurt hij de Manfred-Meditation, een herwerking van de Sylvesternacht, naar zijn uitgever Ernst Wilhem Fritzsch die tevens Wagners uitgever is. Om te vermijden dat deze zijn opinie door Wagner zou laten vormen zegt hij dat het werk van zijn vriend George Chatham afkomstig is. De hoop om het gedrukt te krijgen, als antwoord op de minachting die hij vanuit Tribschen ondervond, mislukt uiteindelijk door desinteresse van de kant van de uitgever.
AFSCHEID VAN TRIBSCHEN
In april 1872 vertrekken de Wagners naar hun nieuwe thuishaven in Bayreuth. Bij het afscheid van Tribschen schrijft Nietzsche: "Deze drie jaren, die ik in de nabijheid van Tribschen doorbracht, en waaraan ik 23 bezoeken heb gebracht ‑ wat betekenen zij niet voor mij! Wat zou ik zijn indien zij mij ontbraken! Ik ben gelukkig deze wereld voor mijzelf in mijn boek (Der Geburt der Tragödie) vereeuwigd te hebben" (Brief aan Gersdorff, 1.5.1872). Zestien jaar later zal hij in Ecce Homo nog met weemoed aan deze dagen terugdenken.
Op 22 mei 1872 wordt de eerste steen gelegd van het Festspielhaus in Bayreuth. Nietzsche ervaart het gebeuren als een grandioos voorspel tot zijn eigen toekomst. Van Wagner mag hij in het middelpunt van de belangstelling staan. Bij de terugtocht van de Groene Heuvel naar de stad mag hij plaats nemen in Wagners koets: hij is niemand minder als "de tweede man van het eerste uur".
Op 30 mei verschijnt in het tijdschrift Zukunftsphilologie een vernietigende kritiek op "Die Geburt der Tragödie" van de hand van de jonge joodse filoloog Ulrich von Wilamowitz-Moellendorff. Nietzsche's aanleg tot boosaardigheid manifesteert zich onmiddellijk : " Wat een overmoedig, joods ziekelijk kereltje " schrijft hij aan Gersdorff en hij hoopt dat "Wilamowitz tot aan het einde van zijn dagen daarvan een brandmerk zal dragen". Onder zijn vakcollega's staat hij nu bekend als literaire lakei van Wagner.
Wagner komt hem te hulp via een open brief in de Norddeutschen Allgemeinen Zeitung (12.6.1872). Hierin bevestigt Wagner voor het oog van de hele wereld dat Nietzsche zal meehelpen aan de "grote Renaissance" en legt hem de opdracht van een nationale onderwijshervorming (Bildungsreform) op de schouders. In zijn antwoord van 24 juni dankt Nietzsche zijn mentor met de plechtstatigheid van een gezalfde.
In juli 1872 schrijft Nietzsche : "Voor een hogere behandeling moet ik rijper worden en proberen mezelf op te voeden - ah, zo'n goed voornemen! Maar wat kan ik in mijn eentje bereiken! Ooit moet ik vluchten naar Bayreuth, naar Uw nabijheid, als de ware ‘onderwijsinstelling’." In Wahnfried kunnen deze toespelingen moeilijk verkeerd worden begrepen. Maar de Wagners zouden met de beste wil van de wereld niet in staat zijn om Nietzsches idealistische roeping in Bayreuth een reële basis te geven en hem in hun omgeving een draaglijk bestaan te bieden.
Zijn muzikale ambities heeft hij echter niet opgeborgen. Op 20 juli 1872 stuurt hij zijn Manfred aan Hans von Bülow, op dat moment de belangrijkste dirigent van zijn tijd. Hij hoopt hier een positiever advies te krijgen dan van de Wagners maar krijgt het deksel op de neus. De immer rechtlijnige von Bülow maakt brandhout van zijn compositie en noemt haar een "verkrachting van Euterpe" : "Uw Manfred-Meditatie is het meest extreme van fantastische extravagantie, het meest onaangename en anti-muzikale dat ik onder notities op muziekpapier sinds lange tijd ben tegengekomen. Verschillende keren moest ik me afvragen: is het allemaal een grap, was het misschien de bedoeling een parodie te maken op de zogenaamde muziek van de toekomst?"
Het kan niet anders of Nietzsche moet zich door deze afwijzing tot in de kern van zijn wezen geraakt hebben gevoeld en hij belooft het nooit meer te doen. Twee maanden later doet hij het toch weer en begint hij aan de compositie van de "Hymne an die Freundschaft". Zijn Manfred zal hij verder nog aanbieden aan de Zwitserse dirigent Friedrich Hegar en de componist Hans Huber. In beide gevallen komt er niets van.
Steeds driester betrekt hij zijn vrienden bij zijn grootse plannen voor Bayreuth. Aan Erwin Rohde schrijft hij hoe hij overlegt “hoe wij een materiële fundering en voetstuk voor jou zouden kunnen bouwen (...) Wat denk je, onder andere, over een rectoraat in Bayreuth?" Bovendien kan er misschien "een redacteurssalaris van ca. 2000 Thl worden bepaald bij de oprichting van het door Wagner en mij reeds lang geplande tijdschrift, waarin praktisch, bij wijze van voorbeeld, de mogelijkheid van een hoogstaande en door en door respectabele, waarlijk leerzame cultuurkrant moet worden bewezen.” Hij heeft het hier over de Bayreuther Blätter. Aan Malwida von Meysenbug schrijft hij eind februari 1873 : "Op een gegeven moment zullen we allemaal in Bayreuth zitten en niet meer begrijpen hoe het mogelijk was om elders te leven".
Als eerste van de "Unzeitgemäβe Betrachtungen" ontstaat de tekst "David Strauss, der Bekenner und Schriftsteller". De tekst is van een boosaardigheid die de latere aanvallen op Wagner voorafschaduwen. Het betekent zijn volledige breuk met het christendom maar hij valt in feite een geestesgenoot aan. Hij doet het om in het gevlei bij Wagner te komen. Dat Nietzsche zich liet mobiliseren tegen een mede-vrijdenker, uit toewijding jegens Wagner, die hij later de doodzonde zal verwijten zich tot het christendom te hebben teruggetrokken : hij zal zichzelf deze hypocrisie misschien vergeven - maar zal hij ook Wagner vergeven, in wiens belang hij zich ermee ging bemoeien?
In zijn brief op de verjaardag van de meester op 22 mei 1873 trekt Nietzsche weer alle registers open: "Wat zouden wij zijn als wij u niet mochten hebben, en wat zou ik bijvoorbeeld meer zijn, dan een doodgeboren wezen! Ik huiver altijd bij de gedachte dat ik zonder U had kunnen blijven liggen : en dan zou het leven echt niet de moeite waard zijn geweest."
DE HEIMELIJKE KETTER
In de herfst van 1873 heeft de Bayreuthse onderneming opnieuw geld nodig. Op vraag van Emil Heckel ontwerpt Nietzsche een "Mahnruf an die Deutschen". Wagner twijfelt aan het effect van Nietzsches ontwerp en laat het over aan de algemene vergadering van patroons en Wagnergenootschappen om het ontwerp te keuren. Die keuren het af en Professor Adolf Stern wordt verzocht een nieuwe tekst te brouwen. Nietzsche moet zich door die afwijzing behoorlijk gebruuskeerd hebben gevoeld, een vernedering die hij nooit zal vergeven. Zeker niet wanneer blijkt dat Sterns oproep zonder succes blijft en niemand eraan denkt om zijn eigen tekst opnieuw uit de kast te halen.
Begin 1874 komt het project Bayreuth tot stilstand. Koning Ludwig II wil zich niet borg stellen voor een lening. De onderneming zit in de rode cijfers. Het project lijkt te zullen mislukken. Wat doet Nietzsche? Hij begint voor zich zelf de redenen voor de mislukking op te lijsten en vindt één schuldige: Wagner. In de Colli-Montinari uitgave zijn hierover 30 bladzijden te vinden.
"De muziek is niet veel waard, noch de poëzie, noch het drama". Over de componist van Rienzi en Holländer noteert hij: "Geen van onze grote musici was op zijn 28e jaar zo'n slechte musicus als Wagner" en hij betwijfelt “of Wagner wel muzikaal talent heeft”. Over de door hem steeds bewierookte Tristan schrijft hij nu : “Excessen in Tristan van de meest alarmerende soort”. En de vechtscène in Die Meistersinger bevat "alle ruwheid van de Duitser (...) In dienst van de gebaren van Hans Sach moet de muziek wel ontaarden". Voor "nieuwe muziek" is Wagner "totaal ongevoelig." Hij laat geen andere individualiteit toe dan de zijne en die van zijn vertrouwelingen. Hij probeert tirannie met de hulp van de theatermassa. "Wagner is geen hervormer, want tot nu toe is alles bij het oude gebleven”. Tussen de regels kan men lezen : er moet een nieuwe hervormer komen. Bijvoorbeeld uit Bazel.
Het vooruitzicht op een podiumplaats naast Wagner op de Festspiele had hem tot nu toe gedwongen persoonlijke antipathieën te verdragen, kritische bezwaren te verzwijgen of te onderdrukken. Nu hij in het voorjaar van 1874 zijn hoop heeft opgegeven, zoals hij op 19 februari achteraf aan Rohde bekent, en van dergelijke overwegingen is bevrijd, komen de bedenkingen in zijn notitieboekje des te scherper naar voren.
Zijn kritische notities houdt Nietzsche niet voor zichzelf. Gersdorff laat hij weten dat hij een "Richard Wagner in Bayreuth" in de pijplijn heeft. De tekst heeft dus ook al een titel. Zoals bekend is het dezelfde titel die Nietzsche later aan zijn Feestrede zal geven. Zo heeft hij het gangbare misverstand doen ontstaan dat de aanvallen van 1874 reeds voorbereidend werk waren voor de Feestrede. Ze bevat enkel negatieve trefwoorden.
Op 20 februari zet Koning Ludwig echter het licht op groen en is Bayreuth gered. Wagner, die van het heimelijke verraad van Nietzsche niets vermoedt, schrijft op 27.02.1874 : "In een notendop had ik u maar één ding te zeggen gehad, namelijk dat ik er erg trots op ben niets meer te zeggen te hebben en al het andere aan u over te kunnen laten (...) Het komt allemaal wel goed met mijn grote zaak, die waarschijnlijk in 1876 zal beginnen. Volgend jaar al volle repetities (...) In mei is ons huis af: uw kamer staat dan klaar."
Wat doet Nietzsche? Hij legt alle munitie, die hij tegen Wagner verzameld heeft, terzijde en concentreert zich terug op zijn opdracht in Bayreuth !
Wagner moet op de hoogte zijn gebracht van Bülows castrerende reactie op Nietzsche's compositie en schijnt te beseffen hoe doodernstig Nietzsche over zijn muziek wel denkt. Op één van Nietzsche’s deprimerende brieven schrijft hij : "Ik denk dat u moet trouwen of een opera componeren; het één zou u net zo goed en net zo slecht helpen als het ander. Maar ik denk dat een huwelijk beter is (...) Welke Satan heeft van u een pedagoog gemaakt?" (6.04.74)
Nietzsche repliceert met een staaltje van hypocrisie: "Het is een onvergelijkelijk geluk voor iemand die tast en struikelt op duistere en vreemde paden, geleidelijk naar het licht te worden geleid, zoals u met mij hebt gedaan; daarom kan ik niet anders dan u vereren als een vader (...) Sinds ik weet dat in Bayreuth de berg is overwonnen - de eerste maanden van dit jaar waren vreselijk om van veraf te aanschouwen - zijn de middernacht en de zorgen voorbij, en nu gaat alles naar het licht". (20.05.1874)
En hij laat niet na Wagner te herinneren aan zijn opdracht : "Dat zou u toch niet verontrusten als ik het op een dag niet meer zou uithouden op de universiteit, in de vreemde geleerdenlucht? Ik blijf maar denken (...) aan onafhankelijkheid onder de meest bescheiden omstandigheden."
Hoe sterk hij op zijn opdracht in Bayreuth rekent verraadt een brief aan zijn zuster (26.1.1875) waarin hij schrijft : "wat voor talrijke verplichtingen ik in de toekomst tegenover de familie Wagner zal hebben". Het partnerschap met Wagner ziet hij slechts als een opstapje naar zelfbevrijding, naar een geestelijke en existentiële zelfstandigheid - tenslotte ook als een innerlijke bevrijding van Wagner.
Maar op een concreet voorstel van Wagner tot samenwerking in Bayreuth wacht hij tevergeefs. In zijn derde Unzeitgemäβe Betrachtungen "Schopenhauer als Erzieher" beschrijft hij een visioen van de opdracht die Wagner hem eens had toegewezen. De Wagners prijzen het boek en bedanken hem ervoor maar daar blijft het bij.
ERGERNIS IN WAHNFRIED
In augustus 1874, tijdens een 101-daags bezoek aan Wahnfried, komt het tot ernstige dissonanties. Eerst begint hij Latijn te spreken i.p.v. Duits. Vervolgens dringt hij zijn gastheer Brahms’ Triumphlied op. Reeds na enkele maten stormt Wagner boos de kamer uit. Als Nietzsche-biograaf Curt Janz over deze gebeurtenis meent dat "plotseling stond de meester ontdaan van alle majesteit en grootsheid als een jaloerse kleine despoot, niet sterk genoeg om de vaardigheid van een ander te waarderen" dan vergeet hij dat Wagner zich hier één van de zwakste werken van Brahms moest laten welgevallen, een werk dat Brahms zelf nog een "Schnaderhüpferl" had genoemd.
Nietzsche pareert Wagners uitbarsting met uiterlijke gelijkmoedigheid. Hij kijkt Wagner slechts verbaasd en met bescheiden waardigheid aan, wat Wagner, volgens Elisabeth Förster-Nietzsche, later zal verleiden tot de opmerking: "Ik zou meteen honderdduizend mark geven als ik zo'n mooie houding had als deze Nietzsche, altijd gedistingeerd, altijd waardig, zoiets is heel nuttig in de wereld.”
Nietzsche moet ook zijn "Hymnus an die Freundschaft" voorgelegd hebben, waarop een afkeurend oordeel van Wagner moet zijn gevolgd. In een brief aan Felix Mottl zal Cosima later beweren: "Met Ein Hymnus an die Freundschaft is de breuk eigenlijk begonnen”.
Bij al dat eigenzinnig geëxhibitioneerd muziekverstand moet bij Wagner de twijfel gerezen zijn of Nietzsche wel de geschikte partner voor hem was. Begin mei 1875 schrijft Nietzsche aan zijn moeder en zijn zuster: “De pianopartituur van Götterdämmerung is in de boekhandel verschenen, ik heb er al een kijkje in genomen. Het is de hemel op aarde.”
Op de eerste bladzijde van een nieuw notitieboekje, dat in de zomer van 1875 wordt geopend, schrijft Nietzsche: voorbereidend werk voor ‘Richard Wagner in Bayreuth’. Pas nu, let wel, begint hij met de aantekeningen voor zijn Feestrede. De geringschattende potpourri van het voorjaar van 1874 verdwijnt nu in de lade; niets ervan verschijnt in de Feestrede. Hij neemt dezelfde titel weer op - maar nu niet meer als een spottend overlijdensbericht, maar als een overwinningsfanfare.
In augustus 1875 starten de eerste repetities van de Festspiele. Nietzsche kampt met zware hoofdpijn en betreurt dat hij er niet bij kan zijn. Plots kan hij zich ook weer verzoenen met Wagners muziek. In zijn notities, geschreven na de repetities en ter voorbereiding van "Richard Wagner in Bayreuth" lezen we: "Hij heeft bereikt wat nog nooit iemand heeft bereikt: de sterkste en duidelijkste taal van het gevoel. (...) Het is alsof er voor zijn orkest geen orkest heeft bestaan. (...) Alle voorgangers zijn dilettanten vergeleken bij hem, zelfs Beethoven. Ik weet niet op welke manier ik ooit het zuiverste zonnige geluk heb kunnen ervaren dan door Wagners muziek.”
In een andere notitie schetst hij de contouren van zijn toekomstig Forum : "Toekomst van de Bayreuthse zomers: Eenheid van alle echt levende mensen: Kunstenaars brengen hun kunst, schrijvers hun werken, hervormers hun nieuwe ideeën; een algemeen bad voor de zielen: daar ontwaakt het nieuwe genie, daar ontvouwt zich een koninkrijk van goedheid".
Nietzsche denkt dat hij dicht bij zijn doel is en ziet zich niet langer als handlanger maar als evenwaardige partner van de Meester. Hij wil niet alleen even groot worden als Wagner, hij wil op zijn schouders gaan staan. Wagners profeet is klaar om de Messias te zijn. Nietzsches visioen van Bayreuth is "zijn" Forum, een imaginair auditorium, van waaruit hij voortaan zijn "Reden an die Menschheit" in de wereld kan sturen. Dat Nietzsches verwachtingen niet geheel illusoir zijn, bewijst een volgend dagboekfragment van Cosima: "Meer en meer denken wij, R. en ik, na over de kwestie van het onderwijs; gedachten om een modelschool op te richten, met Nietzsche, Rohde, Overbeck, Lagarde. Of de steun van de koning hiervoor kan worden verkregen?..."
Wagner heeft de opdracht die hij Nietzsche ooit bezorgde dus niet vergeten. Niets wijst erop dat hij Nietzsche daarvan op de hoogte heeft gebracht. Allicht wilde hij geen valse hoop wekken want financiële steun is vanuit München niet te verwachten. In welke toestand Wagner zich bevindt kunnen wij inschatten aan de hand van het deficit dat de eerste Festspiele zullen veroorzaken: ca. 850.000 euro, waarvoor Wagner zelf de juridische aansprakelijk zal moeten dragen. In Wahnfried is men realistisch genoeg om in te zien dat de idee van een modelschool uitzichtloos is. Wagner en Cosima geven het idee op. Het lijkt erop dat de Wagners Nietzsche van deze overwegingen niet op de hoogte hebben gebracht. Half mei 1876 schrijft Nietzsche aan Carl Fuchs: “Met de hoop komen alle oude plannen en voornemens terug waar ik moeilijker afstand van doe dan van het leven zelf” en aan Rohde “Mijn werk, waar ik al mijn krachten voor verzamel, is de maand in Bayreuth.”
Nauwelijks 4 weken voor de opening van de Festspiele schrijft hij dolenthousiast aan Gersdorff: "Vrijheid! (...) Gisteren schreef Wagner mij een lange brief, om mij trots en gelukkig te maken, wat mij betreft” (26.5.1876). De feestrede "Richard Wagner in Bayreuth" heeft hij ondertussen afgewerkt.
DE FEESTREDE VAN EEN ONGELOVIGE
"Richard Wagner in Bayreuth" is het vierde deel van de Unzeitgemäβe Betrachtungen en het laatste geschrift van Nietzsche voor de literaire afrekening. Het verscheen net voor de opening van de eerste Festspiele, in juli 1876. Het staat vol hyperbolen en treffende formuleringen die tot het beste van zijn proza behoren.
In eerste instantie wil Nietzsche Wagner ervan overtuigen dat hij zijn congeniale profeet is. En dat is hij in talrijke passages ook zonder twijfel. De tekst zit vol toespelingen op zijn opdracht en hij eindigt met een niet mis te verstane boodschap voor Wagner: "Wat Wagner zal zijn voor dit volk: - Iets wat hij voor ons allen niet zijn kan, namelijk niet de ziener van een toekomst, zoals hij zich aan ons zou willen voordoen, maar de tolk en hervormer van een verleden". Als Wagner niet de ziener is, wie dan wel? Wie anders dan Nietzsche?
Wat Wagner reeds in 1871 aangeboden had maar op de lange baan moest schuiven, dat neemt Nietzsche nu zelf in de hand: hij bluft met zijn recht als gedesigneerd partner, hij definieert de Bayreuthse competenties: de kunst en het verleden voor Wagner, de vorming en de toekomst voor Nietzsche.
Van de begeleidende brief waarmee hij het boek in Wahnfried wil aankondigen schrijft hij midden juli 1876 drie versies. Daarin staan nieuwe toespelingen maar hij schrikt voor de eigen, gespeelde overmoed en uiteindelijk stuurt hij een vierde afgezwakte versie. Wagner is verrukt met de tekst en reageert met "Vriend! Uw boek is geweldig! Waar hebt u die ervaring van mij vandaan?". Cosima noteert: " Een prachtige tekst van Nietzsche: R. Wagner in Bayreuth”
Bron : Manfred Eger, Nietzsches Bayreuther Passion, Rombach Litterae, 2001