Wagner als glijmiddel voor het Huis Erard?
Tegenwoordig is het bon ton om oude Erard-vleugels, desnoods begraven onder tonnen kippenstront uit oude stallingen te slepen en ze met veel zorg en vlijt om te tunen tot verloren gewaande kostbaarheden waarvoor wij in de concertzaal in aanbidding op de knieën dienen neer te zijgen. Eigenaardig genoeg noemen we deze restauratieve reflex niet reactionair maar progressief. Pianisten die daar niet in meegaan, zoals Alfred Brendel, noemen we daarentegen conservatief. Tja.
Ik weet niet of u uw pianosnaren parallel (Erard) dan wel gekruist (Steinway) aangeslagen wil hebben maar ik kan u vertellen dat alle pogingen om mij van het Erard-wonder te overtuigen altijd op het volstrekte tegendeel zijn uitgelopen. Een Erard ervaar ik als een "impotente" piano. Nooit klinkt hij luid genoeg. Altijd klinkt hij dof en mechaniekerig, het ontbreekt hem gewoon aan de pure zinnelijkheid van klank die het moderne instrument kenmerkt en waardoor het échte musiceren pas mogelijk wordt. Chopin en Debussy op een Erard ? Niet meer voor mij, dank u wel!
En zou dat ook niet de reden zijn waarom de Steinway-vleugel, sinds zijn succesvolle introductie op de Wereldtentoonstelling van Parijs anno 1867, de Erard zo vlotjes naar de geschiedenisboeken heeft verwezen? Onterecht vinden sommigen. Onder hen...u raadt het al... de in Brugge alomtegenwoordige Jos van Immerseel. Voor zijn nakend projekt rond Erard in het Concertgebouw laat hij nu zelfs Wagner opdraven : "Verdi heeft zijn opera's aan een Erard gecomponeerd; zelfs Wagner had thuis een Erard. Mendelssohn en Liszt waren componisten met een internationale uitstraling en internationale voorkeuren. Zou je van Wagner niet meer, euh, Duitse keuzes verwachten?" (Concertgebouw Magazine Jan. 2012)
Van Immerseel lijkt te suggereren dat Wagner een soort heimatcomponist was die slechts af en toe het boerenerf verliet en dus echt wel een reden moest hebben om zo uitgesproken voor een Frans instrument te kiezen. Hallo ? Wagner was even bereisd als Liszt en zeker een grotere kilometervreter dan Mendelssohn. De Erard die hij in mei 1858 uitpakt is een geschenk dat hij van Mevrouw Erard heeft afgepingeld. Wagner is op dat ogenblik een straatarme componist die zich een instrument van 5000 francs niet kan veroorloven. Het zal Jos van Immerseel verheugen te vernemen dat hij er heel gelukkig mee is. Hij sleurt het instrument overal mee, zelfs over de Zwitserse bergen helemaal tot in Italië en hij componeert er ondermeer zijn Tristan op. Aan zijn vrouw Minna schrijft hij dat hij er heel stil mee kan componeren, zo stil dat je het instrument nauwelijks kan horen in de aanpalende kamer. Laat dat nu een troef zijn waar de hedendaagse concertganger weinig boodschap aan heeft...
Elf jaar later (1869) zal Nietzsche berichten over zijn eerste clandestiene bezoek aan de Wagners in Tribschen, hoe hij voor Wagners huis staat en vanaf de straat herhaaldelijk akkoorden hoort aanslaan uit het derde bedrijf van Siegfried. Wagners muisstille Erard lijkt wel een ander instrument geworden en ja, dat is het ook. De Erard is inmiddels ingeruild voor een Bechstein. Die heeft hij twee jaar voordien voor zijn 51e verjaardag gekregen van Koning Ludwig II.
Trouwens, met de Erard-liefde van Wagner moet het niet zo'n vaart hebben gelopen want van zodra Wagner het bericht krijgt dat de koning hem uit zijn existentieel lijden zal verlossen stuurt hij volgende brief aan Hans von Bülow :
" Liebster Hans! Schaff mir den »Bechstein«, den Du mir vor 3 Jahren unter freundlichen Thränen anbotest. Ich hab' meinen Erard nicht mehr. Nach München adressiren. Ich bleibe für alle Zeiten in München." (Wien, den 11. Mai 1864)
[Briefe und Briefwechsel in Einzelausgaben: Richard Wagner: Briefe an Hans v. Bülow. Richard Wagner: Werke, Schriften und Briefe, S. 28636 (vgl. Wagner-Bülow, S. 208-209)]
Von Bülow was een grote fan van Bechstein en één van de grootste pianisten van zijn tijd. De Bechstein ten huize Wagner is er zeker gekomen op zijn voorspraak. Een "Duitse keuze" is er dus wel degelijk geweest. Van dan af is de Bechstein Wagners componeerpiano. Hij componeert er "Die Meistersinger", "Siegfried", "Götterdämmerung", en "Parsifal" op. Het is het instrument dat nog steeds in Wahnfried kan bezichtigd worden en het kenplaatje draagt: "Gebaut für Richard Wagner im Jahre 1863".
Maar het wordt nog mooier. Op 12 juni 1875, laat Wagner een Steinway aanrukken, allicht om de repetities van de Ring te begeleiden. Vier jaar later kunnen wij in Cosima's dagboek lezen : " R. schrieb an Herrn Steinway, daß er in keiner Kunst einen solchen Fortschritt wahrgenommen, nicht in Malerei, Architektur, kaum in der Musik, wie im Bau der Klaviere. "
[Cosima Wagner: Die Tagebücher: Band II. Richard Wagner: Werke, Schriften und Briefe, S. 38750 (vgl. Cosima-Tagebücher 2, S. 330)]
Kortom, een slechtere bondgenoot als Wagner had Van Immerseel zich voor zijn Erard-project bezwaarlijk kunnen indenken. Anders uitgedrukt : met de musicologische ernst en kennis van Jos Van Immerseel is het maar pover gesteld ! Quod erat demonstrandum.