Aflevering 1 gemist ? Volg deze Link
Auteur : Jos Hermans
Heinz Tietjen en zijn decorontwerper Emil Preetorius hervormden de Bayreuthse opvoeringsstijl en ontwikkelden een nieuwe Wagnerwereld op mensenmaat. Lorenz was de nieuwe held, minder krijgshaftig dan de logge krijgers uit de tijd van Cosima en Siegfried, die tot in 1931 nog te zien waren geweest in het slechts sporadisch vernieuwde Ring-decor van 1896. Lorenz was voor regisseur en dirigent Tietjen een even grote meevaller als omgekeerd. De "enige persoon die iets van opera wist" werd Lorenz’ ideale leermeester op het belangrijkste moment van zijn artistieke ontwikkeling.
Op 29 en 30 november 1933 opent Tietjens nieuwe produktie van de Ring in de Berlijnse Staatsopera met Rheingold en Walküre; Lorenz zingt Siegmund. Dit is het begin van de Wagner-as Berlijn-Bayreuth: regisseur, decorontwerper, de meeste solisten -met Lorenz aan het roer- en soms ook de dirigenten, zullen jarenlang identiek zijn in de beide theaters.
In de herfst van 1933 keert Lorenz terug naar de Metropolitan Opera, overeenkomstig zijn contract. Op de overtocht van Bremen naar New York verneemt hij per telegram dat hij deze keer moet optreden als het titelpersonage in Tannhäuser. In tegenstelling tot twee jaar voordien keert hij nu terug naar de Met als eerste tenor van Bayreuth en heeft hij dus een reputatie te verliezen, temeer daar Tannhäuser één van de paraderollen is van zijn voorganger Melchior. Binnen 5 dagen heeft hij de rol ingestudeerd samen met Tauber. Lorenz wordt echter slechts twee keer gebruikt in de rol. Daar had Melchior voor gezorgd: ondanks zijn vriendschap had hij niet veel op met een collega die maar al te bekwaam was, zelfs superieur was in zijn toneelprestaties.
Op 15 maart 1934 neemt hij afscheid van de Met als Stolzing. Hij zal er 12 jaar later pas naar terugkeren. Op 22 mei maakt hij zijn debuut in dezelfde rol in de Londense Covent Garden Opera. Zijn artistieke thuis voor het volgende decennium blijft echter de Wagneriaanse as Bayreuth-Berlijn. Zolang de Ring op het festivalprogramma staat in de era Tietjen zal Lorenz Siegfried zingen. In 1934 laat hij Parsifal over aan Helge Rosvaenge, omdat hij, in tegenstelling tot het jaar daarvoor, niet slechts twee maar drie Ring-cycli te zingen heeft, en tevens ook nog alle vier uitvoeringen van Die Meistersinger!
Volgens Lorenz wilde Friedelind Wagner met hem trouwen en een "echte man" van hem maken. Dat Hitler hier een voorstander van was, is een gerucht dat nooit is ontkend, maar dat ook nooit is bevestigd. In ieder geval, zou Lorenz zijn “mésalliance” met de jodin moeten ontbinden. Aan Tietjen vroeg ze vertrouwelijk naar de juridische mogelijkheden. De sluwe diplomatenzoon wuifde het van de hand: een door de rechter afgedwongen echtscheiding op grond van de rassenwetten of zelfs een dienovereenkomstig bevel van de Führer zou het echtpaar Lorenz alleen maar doen emigreren. Wat een deportatie van de "ongewenste persoon" naar een concentratiekamp zou veroorzaken, kon niet meteen worden voorzien. Friedelind zou dit serieus hebben overwogen, en niet alleen volgens Tietjen. Natuurlijk heeft ze daar zelf nooit iets over gezegd. In haar pamflet "Heritage of Fire" uit 1945 wordt Lorenz slechts twee keer genoemd.
Sinds Ariadne auf Naxos (1932) was er een soort vader-zoon relatie ontstaan tussen Tietjen en Lorenz. De twee waren verbonden door een geestverwantschap die wederzijds verrijkend werkte en uitmondde in een ideaal, onafscheidelijk partnerschap. Als bekroning van hun gezamenlijke werk ensceneerde Tietjen in 1938 “Tristan und Isolde” in Bayreuth. Lorenz daarover : "Begin september 1937 riep de baas me naar zijn kantoor na een Tannhäuser-repetitie. Hij ontving me niet achter zijn bureau zoals gewoonlijk. Bijna vertrouwelijk vroeg hij mij plaats te nemen aan een kleine theetafel en zei dat ik nu klaar was om de ‘laatste bergtop’ te beklimmen. Hij vroeg me of ik het zag zitten om Tristan te spelen in zijn volgende Bayreuth productie. Ik was zo verbaasd dat ik enigszins besluiteloos zei dat het toch wel een reuzenpartij was. Maar hij had alles al voorbereid. Vanaf dan kreeg ik drie repetitielessen per dag. Daarna werkte hij alleen met mij in een kleine repetitieruimte, ook elke dag. Er was alleen een secretaris aanwezig die al zijn opmerkingen noteerde. Bijna een jaar lang herhaalde ik elke stap, elk gebaar en elke beweging honderden en honderden keren, zodat ik, toen ik in Bayreuth aankwam, zo zeker was alsof ik de partij al God weet hoe vaak had gezongen. Dat was natuurlijk nodig, want ik moest afwisselen met Karl Hartmann, één van de meest ervaren en krachtigste Tristans van die tijd".
In 1938 maakt Lorenz ook zijn drievoudig debuut in La Scala in Milaan. Niet alleen voor zijn artistieke prestaties, maar ook vanwege zijn onuitputtelijk uithoudingsvermogen wordt hij na de Götterdämmerung op 3 april 1938 in het stadhuis van Milaan onderscheiden met de titel "Commendatore", een titel waarop hij zijn leven lang niet weinig trots is geweest.
Eindelijk dan, in de zomer van 1938, voltooit hij zijn Wagner-repertoire, waarmee zijn levensdroom en die van Tietjen in vervulling gaat. Lorenz' impulsieve veelzijdigheid als vertolker onderscheidt hem fundamenteel van de meeste van zijn professionele collega's - inclusief en vooral Karl Hartmann. Lorenz was dynamischer in verschijning, beweging en vocale nuance. Terwijl Hartmann de ontembare, krachtige strijder van de traditionele standvastigheid was, was Lorenz eleganter als een beleefde cavalier, overtuigender als de minnaar van het tweede bedrijf en ontroerender als de gedoemde man van het laatste bedrijf. Hij was in staat om lyrische melodievoering en dramatische intensiteit direct naast mekaar te plaatsen, maar ook om ze voorzichtig in elkaar te laten overgaan. In tegenstelling tot Hartmann, paste hij zich steeds aan zijn partner aan. Hij wist hoe hij de kleur van zijn stem moest veranderen en aanpassen aan haar timbre; hij wist hoe hij met haar moest ademen zonder dat overleg nodig was. In dit opzicht was hij zelfs superieur aan een vocaal kunstenaar als Ludwig Suthaus, die hij bewonderde en soms zelfs benijdde om zijn "onbegrijpelijke adembeheersing". Ondanks Tannhäuser en Siegfried was zijn belangrijkste rol ongetwijfeld Tristan. Maar tevreden was hij nooit.
Lorenz : "Tristan is eigenlijk te veel voor een zanger. De eerste akte is veeleisender vanuit het oogpunt van de vertolking eerder dan vanuit vocaal oogpunt, hoewel je daar meer te zingen hebt dan in de hele Pagliacco. Maar dan begint de echte test pas. Of de tweede akte is goed, of de derde - beide slagen zelden of nooit even goed. De tweede akte hangt volledig af van de verstandhouding met de partner. Briljante sopranen als Leider, Varnay of Grob-Prandl animeren het enthousiasme en bezielen de intensiteit van de uitvoering. Donkere, pasteuze stemmen als Fuchs, Flagstad of Mödl zorgen voor meer intimiteit in het liefdesduet. De derde akte past het best bij mijn mentaliteit."
In de derde akte waren zijn koortsfantasieën zo meeslepend dat men het theater vergat. Op zijn vocale of fysieke conditie had dit allemaal geen effect, maar de zenuwen waren tot het breekpunt gespannen na elke Tristan. Hanz Kraayvanger vertelde dat Lorenz eens zo uitgeput was na een optreden dat hij zijn hoofd op de tafel in de bar legde en hartverscheurend snikte. Zijn onuitputtelijke vocale inzet en spelvreugde overtuigden uiteindelijk zelfs de meeste van zijn tegenstanders uit de gelederen van de aan Siegfried Wagner loyale Oud-Bayreutheanen. Lorenz zelf beschreef het jaar 1938 als het hoogtepunt van zijn carrière, al was het maar vanwege de Tristan.
Zijn eerste Tristan buiten Bayreuth zingt Lorenz niet in Berlijn maar in Buenos Aires. Daar viert hij een weerzien met zijn vroegere collega uit Bayreuth en Berlijn en - op dat moment nog - vriend Herbert Janssen. Zes maanden eerder had hij hem in opdracht van Tietjen via een geheime operatie naar een privé-vliegtuig in de buurt van Berlijn gereden en hem geholpen om uit Duitsland te ontsnappen. Zelf was Lorenz tot dan toe gespaard gebleven van vervolging en willekeur. Uitgerekend de Tristan-uitvoering van 21 oktober 1938, historisch geworden door het krantenartikel "Het wonder Karajan", maakte hem bewust van het gevaar dat ook hij liep in het Groot-Duitse Rijk. Om propagandaredenen was de één jaar oude enscenering, die reeds verscheidene malen in Berlijn en zes maal in Bayreuth was opgevoerd, opgehemeld als een première. De twee machtigste nazi-paladijnen hadden de ambitieuze kapelmeester Herbert von Karajan uit Aken uitgekozen als speerpunt tegen de onaangenaam recalcitrante Wilhelm Furtwängler. Hermann Göring, Pruisisch eerste minister en hoofd van de Staatsopera, en Propagandaminister Dr. Joseph Goebbels, president van de Reichskulturkammer en hoofd van de Duitse Opera, wilden partijkameraad Karajan als de briljante rivaal van Duitslands eerste concert- en operadirigent opvoeren! Furtwängler was geen partijlid.
Lorenz heeft zijn hele leven lang verbanden vermoed tussen de mediagestuurde verheerlijking van de wonderdirigent en de represailles die op dezelfde dag (!) tegen hem werden ondernomen. Zelfs de altijd voorzichtige Tietjen heeft deze mogelijkheid toegegeven. Lorentz was Furtwängler's tenor en hij vreesde moeilijkheden in geval van intriges tegen de grote dirigent. Wat volgde was "Aktion Lorenz", het officiële SS-rapport klonk als volgt: "Op 21 oktober werd het bevel gegeven om mevrouw Lotte Lorenz uit de flat van haar man te halen voor verhoor. In plaats van het bevel om mee te gaan op te volgen, vluchtte mevrouw Lorenz naar de slaapkamer van haar man, de Kammersänger Max Lorenz, die zich krachtig tegen de voorgenomen maatregel verzette. Na herhaaldelijk aandringen kreeg hij het telefoonnummer van het hoofdbureau van de Rijksveiligheid, dat Lorenz onmiddellijk belde. Op de mededeling dat alleen de heer Kaltenbrunner zou bepalen of mevrouw Lorenz weer vrijgelaten kon worden, antwoordde de heer Lorenz: "dan mag de heer Kaltenbrunner ook Tristan zingen in de komende avondvoorstelling."
Niemand had de onverschrokkenheid verwacht van de zanger, die voor "flikker" werd uitgemaakt. Lorenz heeft die avond onmiddellijk afgezegd en omdat geen enkele Berlijnse tenor bereid was in te vallen, werd Albert Seibert uit Frankfurt ingevlogen, die later verklaarde dat hij niet zou zijn gekomen als hij de achtergrond had gekend. Lorenz weigerde verder op te treden. Eerst zouden Ernst Kaltenbrunner, het hoofd van het hoofdbureau van de staatsveiligheid, en de betrokken SS-ers persoonlijk naar zijn flat moeten komen om zijn vrouw en hem hun verontschuldigingen aan te bieden. Een week lang gebeurde er niets. Kaltenbrunner gaf uiteindelijk toe aan het hoogste bevel en verscheen op de Eschenallee 31 in Charlottenburg met een boeket bloemen om zijn verontschuldigingen aan te bieden. Maar de relatie tussen Lorenz en Karajan bleef explosief.
Tietjen probeerde de spanning te milderen. Uitgerekend op 9 november 1938, de vooravond van de onheilspellende Reichskristallnacht, zette hij een verzoenings-Tristan op het programma. Het eigenlijk ongelooflijke verloop van deze opvoering is nergens vastgelegd, maar de Isolde van de avond, de aardse Martha Fuchs, herinnert het zich 30 jaar later nog steeds: "Lorenz kwam te laat voor de voorstelling. Gewoonlijk beefde hij van plankenkoorts, maar deze keer was hij gevaarlijk kalm en zichtbaar in een vechtstemming. Karajan had zijn moeilijkheden: Mecki drong hem de tempi op en versnelde of vertraagde willekeurig, maar op zo'n manier dat de nieuwe dirigent een beginner leek. De eedscène benam iedereen de adem. Lorenz nam het kommetje met de liefdesdrank, maar keek mij, zijn Isolde, niet aan, zoals de regie eigenlijk voorschreef. Op zijn weergaloze manier ging hij stap voor stap naar het podium en fixeerde Karajan op het podium van de dirigent voordat hij begon: "Tristan's Ehre, höchste Treu! Tristans Elend, kühnster Trotz".
De tweede akte verliep zonder incidenten tot vlak voor de finale. Bij de passage "Aus Eifer verriet mich der Freund..." verlengde Lorenz het laatste woord op een manier die alleen voor hem mogelijk was in deze extreme situatie. Terwijl hij dat deed, stapte hij terug naar de orkestbak. Het orkest was niet voorbereid op zijn fermata gevolgd door een algemene pauze. Karajan was zich daar blijkbaar niet van bewust en gaf zijn inzet. Het orkestakkoord dat voortijdig losbarstte, had het effect van een klap. Lorenz had zich al tot Manowarda gewend, de koning Marke van dienst. Alsof hij onaangenaam verrast was, draaide hij zich om en keek verbijsterd naar het orkest. Na een ongemakkelijke pauze wendde hij zich verontschuldigend tot Manowarda en maakte zijn zin af: "...dem König, den ich verriet"
Hoe de derde akte verliep kan ik niet zeggen - ik durfde niet meer te luisteren. Na de uitvoering gaf Karajan ons op het podium grote complimenten, maar hij vroeg Lorenz ietwat spits hoe hij eigenlijk overweg kon met het dirigeren van Furtwängler. Mecki antwoordde daarop gemaakt vriendelijk: "Ik weet het niet. Hij geeft me net zoveel inzetten als u - geen enkele. Maar hij ademt met mij en ik denk dat dat het verschil maakt."
Een verbetering in de relatie tussen Lorenz en Karajan viel daarna niet meteen te verwachten. Het volgende schandaal deed zich voor op een wereldhistorisch belangrijke dag. Op 14 maart 1939 - Slowakije had net zijn onafhankelijkheid geproclameerd, wat leidde tot de ontbinding en bezetting van Tsjecho-Slowakije - bevond Tietjen zich bij Karajan voor de derde akte van Götterdämmerung, om persoonlijk de "ongedisciplineerdheid" van de pittige heldentenor te controleren, waarover zijn Kapellmeister had geklaagd. Josef von Manoarda en Walter Großmann, Hagen en Gunther van de voorstelling, lieten Lorenz onmiddellijk weten: de bazen zitten samen in de loge van de artistiek directeur - dat betekent problemen. Dreigend vastberaden - opnieuw volgens Marta Fuchs - ging Lorenz het podium op. Aanvankelijk bijzonder opgewekt en speels met de Rijndochters, werd hij plotseling ernstig bij hun woorden "Schlimmes wissen wir dir". Hij stapte stevig op het podium, keek recht omhoog naar Tietjen en Karajan en zong de hem toekomende tekst met bijzondere accentuering:
"Wohl warnte mich einst vor dem Fluche ein Wurm, doch das Fürchten lehrt’ er mich nicht". Daarna vervolgde hij zijn plagerijen met de Rijndochters op een uitgesproken ongeremde manier. De "hoge autoriteiten" verlieten de intendantenloge discreet via de dienstuitgang tijdens de treurmars. Lorenz liet zich als een dode Siegfried van het toneel dragen en bleef op zijn baar liggen tot hij voor het slotlied van Brünnhilde weer op het toneel werd gebracht. Na de voorstelling liet hij zijn gezicht niet meer zien, maar verliet onmiddellijk het theater en was thuis niet meer te bereiken. De volgende dag werden hij en Karajan ontboden bij de intendant, die ervoor waakte partij te kiezen. In plaats daarvan gaf hij beiden een officiële waarschuwing, zwoer hen tot wederzijds respect en tot handhaving van de vrede van het ensemble, en bestempelde het "feestelijke optreden ter gelegenheid van de ontvangst van de Joegoslavische Prins-Regent" op 2 juni 1939 als het "verzoeningsoptreden" van de twee tegenstanders.
Vanaf 1940 intensiveert Lorenz zijn banden met de Weense Staatsopera, waar hij voorheen - zij het regelmatig - alleen gastoptredens had gedaan. Wenen wordt uiteindelijk zijn artistieke thuis. Doorslaggevend was wellicht dat hij daar meer Italiaanse rollen kon zingen dan in Berlijn, die hij aldaar moest overlaten aan Franz Völker en Helge Rosvaenge. In Wenen zingt hij tot in de jaren veertig Radames, Don José, Alvaro en Othello, die samen met de Wagner-rollen deel uitmaken van zijn internationaal succesvol repertoire.
De laatste Berlijnse Ring van het Tietjen tijdperk vind plaats van 16 tot 22 november 1940. Op 20 november zingt Lorenz er zijn laatste Jung-Siegfried, en op 24 januari 1941 de laatste Götterdämmerung. De Lindenopera wordt in de nacht van 9 op 10 april door bommen verwoest. De wederopbouw begint onmiddellijk op "uitdrukkelijk bevel van de Führer". Op 12 december 1942 wordt de Lindenopera heropend ter gelegenheid van de 200ste verjaardag van haar bestaan. De 507e uitvoering van Die Meistersinger sinds de Berlijnse première in 1870, wordt gedirigeerd door Wilhelm Furtwängler, en zijn Stolzing kan alleen maar Max Lorenz zijn. Maar na een nieuwe aanval van de SS op Lotte tijdens zijn afwezigheid in maart 1943, besefte ook hij de ernst van de situatie. Op dezelfde dag worden hij, zijn vrouw en zelfs zijn schoonmoeder persoonlijk in veiligheid gebracht door Hermann Göring, die zich beroept op een "bevel van de Führer". Intussen heeft hij echter een vaste aanstelling bij de Weense Staatsopera aanvaard en bereidt hij in het geheim zijn verhuizing voor.
Op 9 augustus 1944 zingt hij voor de laatste keer Stolzing tijdens de 5de Kriegsfestspiele in Bayreuth. Het is de zwanenzang van het Tietjen tijdperk. Na de afkondiging van de "totale oorlog" en de sluiting van alle Duitse theaters, neemt hij nog deel aan enkele concerten van het ensemble van de Staatsopera. Eind 1944 verhuist hij naar wat toen de "Ostmark" werd genoemd, waar de dictatuur niet zulke krijgshaftige trekken vertoonde als in het centrale controlecentrum van het Reich. Hoewel hij er tegenop ziet Berlijn te verlaten, beseft hij al snel dat Oostenrijk als verblijfplaats voor een Wagner-zanger te verkiezen valt boven het naoorlogse Duitsland. De Weense Staatsopera is - zoals zovele Duitse theaters - het slachtoffer geworden van de bommen. Anders dan in Duitsland wordt Wagner aan de Donau echter niet beschouwd als de geestelijke stamvader van het nationaal-socialisme. In Wenen worden zijn werken in het allereerste naoorlogse seizoen opnieuw op het repertoire gezet. Terwijl Wagner-zangers in het voormalige "Altreich" het moeilijk hebben met de tijdelijke verbanning van hun succesvolle repertoire, kan Lorenz zijn carrière voortzetten waar hij die in 1944 had moeten onderbreken. Op 29 mei 1946, na bijna precies twee jaar, verschijnt hij weer op het toneel als Tristan.
Op 26 november 1947 keert hij ook als Tristan terug naar New York. Hij wordt er hartelijk verwelkomd door zijn Scandinavische collega's: Lauritz Melchior, zijn studiegenoot uit de tijd van Grenzebach en voorganger in Bayreuth, Torsten Ralf, zijn opvolger in Dresden, en Set Svanholm, met wie hij in 1942 Tannhäuser en Siegmund in Berlijn had gedeeld en Siegfried in Götterdämmerung in Bayreuth. Minder hartelijk verloopt zijn ontmoeting met Friedelind Wagner, wier wens om te trouwen was omgeslagen in afgronddiepe haat en ze heeft een bondgenoot gevonden die Lorenz het minst verwachtte, zijn oude vriend Herbert Janssen. In maart 1950 neemt hij voorgoed afscheid van de Metropolitan Opera.
In 1956 neemt Herbert von Karajan de directie van de Weense Staatsopera over. Lorenz maakt zich geen illusies meer over zijn toekomst in Wenen. Eind 1956 - tijdens Karajans afwezigheid - zingt hij volgens Josef Wechsberg nog een "verbluffende" Tristan onder leiding van Heinrich Hollreiser. Maar het "wonder Karajan" duldde geen andere goden naast zich, zeker geen "wetende" zanger-vertolkers van voorbeeldig kaliber. Het feit dat Lorenz getuige was geweest van Karajans partijgezinde opkomst in het Derde Rijk maakt hem volledig tot persona non grata. Lorenz is steeds minder vaak te zien in zijn thuistheater. In Böhm's tijd zingt hij Florestan, Tannhäuser en Tristan. Herbert von Karajan, die zeven jaar lang zijn directeur is, dirigeert in die periode geen enkele voorstelling met hem bij de Weense Staatsopera.
Lorenz beëindigt zijn carrière als Herodes op 15 oktober 1962, zes weken na zijn 35-jarig jubileum op het toneel. De Weense Staatsopera, waarvan hij 30 jaar lang de belangrijkste heldentenor is geweest en die hem net erelid had gemaakt, trekt er zich niets van aan - één van de meest onwaardige momenten uit het Herbert von Karajan-tijdperk. Aan het eind van de voorstelling, laat Lorenz zich niet zien voor het gordijn. Na een brutale schreeuw van Lotte, verlaat hij het huis via een zijuitgang. Niemand mag hem vergezellen op weg naar zijn nabijgelegen flat, zozeer had het verloop van de avond hem gekwetst. In 1962 geeft hij zijn woonplaats op in Wenen, dat het einde van zijn carrière zo bedorven heeft. Om zijn talrijke Weense vrienden niet voor het hoofd te stoten, doet hij alsof hij in München betere verzorging voor zijn ernstig zieke vrouw heeft gevonden. Lotte Lorenz overleeft de verhuizing naar München geen twee jaar. Zij overlijdt op 20 oktober 1964.
Met de fabelachtige Maria Reining in “O, Fürstin” (Tannhäuser) - 1942