Auteur : Johan Uytterschaut
Verwachtingen zijn ondankbare en soms ronduit gevaarlijke dingen. Ze moeten zonder meer overtroffen worden om geen ontgoocheling te veroorzaken. En als het tegenzit kunnen ze vernietigend uithalen. Dat laatste was gelukkig niet het geval bij Terence Blanchards “Champion” in de New Yorkse Metropolitan. Maar van overtreffen was evenmin sprake.
Wat viel er te overtreffen? “Champion” is Blanchards eerste opera; mijn kennismaking met deze componist was zijn tweede, “Fire shut up in my bones”, in oktober 2021. Die kennismaking was fantastisch. Daar is iemand aan het werk die perfect begrijpt hoe opera in zijn werk gaat. Hij vat de wetmatigheden van een complexe kunstvorm die nood heeft aan enkele precaire evenwichten. Én hij heeft de compositorische gaven in huis om het oor te charmeren – geen geringe kwaliteit. Dus: hooggespannen verwachtingen voor zijn eersteling.
Heeft die ontgoocheld? Neen, maar het blijkt toch dat de jaren ervaring tussen beide opera’s iets opgeleverd hebben. Of, om het andersom te stellen, dat nummer 1 niet waarmaakt wat nummer 2 kan: “Champion” bereikt de evenwichten nog niet die “Fire” wel heeft. Blijft intussen een feit dat Blanchard een componist van buitengewoon talent is. Dat zien we bevestigd in de eerste scène, van een prachtige melodische inventiviteit, en in enkele andere scènes, waar de ritmische gestalte de boventoon voert, of waar gedurfde keuzes heel goed werken. Ik vermeld de balletten die van een hartverwarmende dynamiek getuigen, of de aria van Emelda, die begeleid wordt door één contrabas, pizzicato. Die lyrische kwaliteit had hier heel wat meer aan bod mogen komen. We hadden de twee opera’s dus in de omgekeerde volgorde moeten zien.
Het productiewerk van regisseur James Robinson en choreografe Camille A. Brown doet daar zeker niets aan af. Zij voorzien een schouwspel dat tegemoet komt aan de geboden mogelijkheden van librettist Michael Cristofers dramaturgie. Die is behoorlijk suggestief maar nooit echt provocatief, ondanks de soms rauwe sociologische situering van de gebeurtenissen. Idem dito voor het ongecensureerd naturalistisch taalgebruik (in dat opzicht is de ingreep om de ondertitels van de nodige **** te voorzien overbodig en zelfs een beetje belachelijk: je gaat met geen minderjarigen naar dat soort opera, en volwassenen begrijpen meestal woordelijk wat er gezongen wordt).
Wat de uitvoering betreft. Ik heb een probleem met de titelrol van Ryan Speedo Green. Als acteur kan hij mij grotendeels overtuigen; als zanger niet. Zijn techniek vertoont mankementen die resulteren in een al te dikwijls ronduit lelijk, kelig, aangedikt stemgeluid. Vrij eenvoudig te vermijden, maar dat vergt natuurlijk de nodige knowhow. De oudere Emile van Eric Owens komt er veel beter vanaf. Een genietbare Paul Groves als coach Howie Albert, en verder een damesbezetting die er helemaal staat, geleid door een prachtig zingende Latonia Moore als Emiles moeder Emelda. Koor en orkest onder leiding van Yannick Nézet-Séguin doen wat ze altijd doen: kwaliteitswerk.
Conclusie: mijn aanvankelijke 6 sterren voor deze opera en zijn productie zijn gaandeweg afgezwakt, maar dat mag er u niet van weerhouden met dit pakkende en interessante werk kennis te gaan maken. Ik kan maar hopen dat Terence Blanchard de weg van Benjamin Britten blijft volgen: muzikaal en dramaturgisch groots werk afleveren dat zijn betrokkenheid bij de slachtoffers in dit leven bewijst.
Ik deel de mening van Johan niet m.b.t. de kwaliteit van deze creatie :
1. Ik weet niet of het mogelijk is een échte jazzopera te maken, één die aansluit bij de Afro-Amerikaanse muziektraditie. Porgy and Bess blijft tot nader order nog altijd het voorbeeld dat daar het dichtste bij uitkomt.
2. Champion maakt gebruik van een symfonieorkest en een jazzband die alternerend aan het woord komen. Het orkest klinkt vaak als in een banale soundtrack van een Hollywoodfilm. De negroïede ziel van jazz ontbreekt geheel in deze Uncle Tom-muziek. Er is meer jazz in “The Time of our singing” van de Bruggeling Kris Defoort dan in dit werk van de zwarte jazztrompettist Terrence Blanchard. Er is geen enkele scène in het stuk die gedragen wordt door muzikale ideeën die het banale overstijgen.
3. In Brugge zat er 14 man in de zaal. Nogal voorspelbaar met dit soort risicovolle creaties. De programmatiepolitiek van het Live in HD-project is m.a.w. zeer eigenaardig: de Met slaagt er in om sommige van haar kitscherige producties 3 x uit te zenden terwijl sterke repertoirestukken als Peter Grimes en Lady Macbeth bv. in 15 jaar nooit te zien zijn geweest.
4. Halverwege deed zich deze grappige omstandigheid voor: in de pauze werd een fragmentje getoond van Ivo Van Hove’s Don Giovanni. Het contrast kon niet groter zijn tussen de artisticiteit van het genie Mozart en het ergerlijke dilettantisme van Blanchard ! Wat ging de componist van Champion hier met de billen bloot! Inmiddels lijkt Van Hove’s productie sterker geworden dan haar première in Parijs. Overigens met de veelbelovende Federica Lombardi als Donna Anna.
5. Het is bekend dat de Met de zaal niet meer gevuld krijgt. De strategie is nu om nieuw werk te promoten om een nieuw en jonger publiek aan te boren. Op papier is dat een goede strategie voor de toekomst. Maar iedereen weet hoe weinig tijdsbestendig repertoire dit heeft opgeleverd in de afgelopen 70 jaar. Als de Met werkelijk denkt dat ze nieuw repertoire opbouwt met dit soort dilettantistische producties dan wens ik hen veel succes !
6. De oplossing voor de Met is dezelfde als voor alle andere operahuizen : weinig gespeeld werk dat het waard is, opnieuw ontginnen met goede regisseurs. Daarnaast moet ze creaties ondersteunen die het waard zijn. Champion hoort daar niet bij.
7. Eens te meer zie je hoe een werk over het paard wordt getild vanwege zijn score in de pikorde van de door de woke-brigade gehuldigde intersectionaliteit (Het gaat over de treurnis in het leven van een zwarte homoseksuele bokser). Tijdens zijn diversiteitspraatje vond Nézet-Séguin dat Ryan Speedo Green behoort tot “the greatest singers of our time”. Dat is wel veel eer voor een middelmatige zanger met een matig projecterende stem en een onhelder timbre.
8. Een paar keer viel de naam Puccini ter vergelijking. Je moet maar durven!