Michael Krauss als Alberich © Hans Jörg Michel UND FÜR DAS ENDE SORGT ALBERICH In Das Rheingold wilde Wagner de demonische geest van de industriële revolutie bezweren. In Nibelheim wordt uit het geroofde Rijngoud een ring gesmeed die de drager ervan onbeperkte macht verleent. Net voordien is het goud nog pure schoonheid, nog niet opgenomen in de fatale kringloop van macht en bezit, nog niet aangetast door hebzucht en door het verlangen die schoonheid te exploiteren. Dat laatste is de oerzonde van Alberich, de rover van het goud. Voor de schoonheid van de schat heeft hij geen oog. Hij kan hem niet laten voor wat hij is, hij wil hem bezitten om zijn macht te vergroten. Hij ontwijdt de waarde ervan door hem te willen exploiteren. Die houding van willen-exploiteren is er één van liefdeloosheid. Zijn koude hart is machtig omdat het geen liefde kent. Wagner meende een bevolkingsgroep te kennen die excelleerde in het exploiteren van schoonheid en het corrumperen van de kunst. Hij hield hen graag een spiegel voor maar wij, slachtoffers van de heersende terreur van de politieke correctheid, zijn het antisemitisme gaan noemen. Zijn tijdgenoten die hem daarvoor bewonderden en zelf tot die bevolkingsgroep behoorden zijn we zelfhatende joden gaan noemen. Het is een voorbeeld van hoe wij in onze postmoderne samenleving geleerd hebben om problemen niet langer meer te zien als problemen. Liever smeren we de klokkenluider in met pek en veren.
Dietrich Hilsdorf met Das Rheingold in Düsseldorf (***½)
Dietrich Hilsdorf met Das Rheingold in…
Dietrich Hilsdorf met Das Rheingold in Düsseldorf (***½)
Michael Krauss als Alberich © Hans Jörg Michel UND FÜR DAS ENDE SORGT ALBERICH In Das Rheingold wilde Wagner de demonische geest van de industriële revolutie bezweren. In Nibelheim wordt uit het geroofde Rijngoud een ring gesmeed die de drager ervan onbeperkte macht verleent. Net voordien is het goud nog pure schoonheid, nog niet opgenomen in de fatale kringloop van macht en bezit, nog niet aangetast door hebzucht en door het verlangen die schoonheid te exploiteren. Dat laatste is de oerzonde van Alberich, de rover van het goud. Voor de schoonheid van de schat heeft hij geen oog. Hij kan hem niet laten voor wat hij is, hij wil hem bezitten om zijn macht te vergroten. Hij ontwijdt de waarde ervan door hem te willen exploiteren. Die houding van willen-exploiteren is er één van liefdeloosheid. Zijn koude hart is machtig omdat het geen liefde kent. Wagner meende een bevolkingsgroep te kennen die excelleerde in het exploiteren van schoonheid en het corrumperen van de kunst. Hij hield hen graag een spiegel voor maar wij, slachtoffers van de heersende terreur van de politieke correctheid, zijn het antisemitisme gaan noemen. Zijn tijdgenoten die hem daarvoor bewonderden en zelf tot die bevolkingsgroep behoorden zijn we zelfhatende joden gaan noemen. Het is een voorbeeld van hoe wij in onze postmoderne samenleving geleerd hebben om problemen niet langer meer te zien als problemen. Liever smeren we de klokkenluider in met pek en veren.