Zouden er écht mensen bestaan met een hart van steen die Madama Butterfly kunnen uitzitten en daarbij onbewogen blijven? Misschien de psychopaten die de fatale dikkerd “Fat Man” op Cio-Cio-San’s geboortedorp Nagasaki dropten in 1945? Puccini had nooit kunnen vermoeden hoe zijn verhaal van culturele usurpatie nog een gewelddadig vervolg zou krijgen toen hij zijn kannoneerboot, de USS Abraham Lincoln, met “yankee vagabondo” B.F. Pinkerton in de haven van Nagasaki liet aanmeren. Terwijl de vuile proxy-oorlog in Oekraïne en de genocide in Gaza de hypocrisie en het morele bankroet van het Westen op fatale wijze heeft blootgelegd, stevenen wij vandaag weer eens af op een nucleaire catastrofe. Opnieuw zijn dezelfde demonische krachten aan het werk. Ziet u ook het crescendo ? Het is de allerhoogste tijd voor een diminuendo.
Eenentwintig jaar lang was deze productie van Moshe Leiser en Patrice Caurier te zien in Londen. Vandaag is ze reeds aan haar tiende herneming toe. Dat ook de meest conventionele productie van Madama Butterfly goed weet stand te houden, zegt iets over Puccini’s geniale intuïtie voor wat werkt in een theater en wat niet. De laatste cinema relay van deze productie was met Ermonela Jaho en Antonio Pappano. Toen had ik mijn verwondering uitgedrukt over het feit dat deze superconventionele productie zonder restrictie in de Britse pers bejubeld werd en dan nog wel over het gehele spectrum, van conservatief tot progressief. Ook schreef ik toen dat ik mij goed kon inbeelden hoe Japanse toeschouwers wellicht met gekromde tenen naar de getoonde japonaiserieën hadden zitten kijken. Grotere authenticiteit moest toch mogelijk zijn ook al ging het om een Italiaanse opera. En zo lezen we nu dat de productie wat bijgespijkerd werd door “Japanse praktijkmensen en academici”. Er werd gesleuteld aan de authenticiteit van de Japanse decors en aan de bewegingsregie van solisten en koorleden. Dit keer was er ook effectief niets te zien om je aan te ergeren. Maar het blijft een erg sobere scenografie. Eén die efficient is en je ook bij de keel grijpt maar die niet beschikt over de veel creatievere visuele charme van de productie van Anthony Minghella die volgende maand in New York opnieuw uit de kast wordt gehaald.
De scène is gebouwd rond een eenheidsdecor, een traditioneel Japans huis. De ramen van papier zijn als rolluiken die openen en sluiten en die ons een spaarzame blik gunnen op Nagasaki, op een bloementuin of op een sterrenhemel. Zeer voorspelbaar allemaal. Het belet niet dat ook deze voorstelling volgens een onafwendbaar crescendo zal verlopen. De lange zwarte tressen in Cio-Cio-Sans haar zijn verdwenen. Te on-Japans? Het haar opgestoken met haarspelden geven haar nu een geisha-look. Gebleven zijn de vleugels van haar kimono die haar het aanschijn moeten geven van een vlinder. In haar laatste ademtocht zal ze trouwens trachten te vliegen. Het liefdesduet “Viene la sera” stelt vaak teleur maar Asmik Grigorian en Joshua Guerrero weten er het hoogtepunt van het eerste bedrijf van te maken. Ze hebben de looks, ze hebben allebei de stem die past bij de rol, er is chemie en de acteursregie is sober maar boeiend genoeg. Het neuriënd koor (“coro a bocca chiusa”) is in al zijn eenvoud dan weer een echt hoogtepunt: er is niets te zien behalve een verwachtingsvolle moeder en haar zoontje. De tranen die over haar wangen lopen zijn mij dit keer niet opgevallen. In de finale bindt ze haar zoontje een blinddoek voor en stuurt ze hem met een Amerikaans vlaggetje in de hand zijn vader tegemoet. Ondertussen verliest een tak van een kerselaar zijn bloesems. De lafaard zelf laat zich niet zien. Zijn laatste woorden balkt hij vanuit de coulissen. Zoals gezegd, zeer klassiek allemaal maar dus altijd weer opnieuw onweerstaanbaar.
Joshua Guerrero kan geen echte hoogte voorleggen die straalt als de zon. Maar hij is echt fantastisch in zijn spel. Het beste dat ik al van hem zag. Heel genuanceerd laveert hij tussen de macho sekstoerist en de door liefdesextase overrompelde officier. En hij heeft de perfecte looks in zijn marineblauw officiersuniform net als in zijn driedelig pak in de finale. Ik ben zeer benieuwd of Jonathan Tetelman deze prestatie interpretatief nog kan overtreffen (vocaal allicht wel) wanneer hij volgende maand als mannelijke helft van het nieuwe droompaar tegenover diezelfde Asmik Grigorian zal staan op het podium van de Met. Achteraf werd Guerrero uitgeboed door een deel van het publiek. Dat had natuurlijk niks met zijn vocale prestatie te maken maar alles met de overtuigende manier waarop hij de yankee vagabondo op het toneel had gezet. Het is dan ook complete waanzin om "Addio, fiorito asil", zijn finale aria waarin hij zijn huid een beetje kan redden, te couperen, zoals zeldzame producties van de oerversie plegen te doen.
Was het Asmik Grigorian die het zaaltje van Cinema Sphinx had doen vollopen? Ze is de komende jaren niet van het scherm te branden en het wordt interessant om deze duizelingwekkende carrière en de evolutie van deze stem te volgen. Haar voordracht is intonatiezuiver met grote souplesse in de frasering, het naar mezzo neigende timbre is mooi, de registerovergangen zijn vlekkeloos, de controle over het vibrato is totaal. Dit was weer muzikaal topniveau met echte spinto uithalen die lijken te suggereren dat haar stem een tikkeltje groter is geworden sinds haar Manon Lescaut van enkele jaren geleden (Frankfurt, 2019). Ze laat al snel horen wat zij in haar mars heeft voor de finale. Piano passages als “un bene da bambino” zijn kristalhelder en goed te horen (althans in deze relay) wat wijst op een goede techniek. “Un bel di vedremo” laat zij dynamisch expanderen tot explosieve momenten. Opwindender heb ik het zelden gehoord. In de verschroeiende finale kan ze haar lirico-spinto kwaliteiten voluit laten gelden. Grigorians Butterfly is een overrompelende belevenis maar dat kan je natuurlijk ook van alle andere grote vertolksters van deze geweldige rol zeggen.
Lauri Vasar als Sharpless blijft aan de oppervlakte van zijn personage. Noch vocaal noch interpretatief maakt hij een grote indruk. Zijn reactie op de plotse confrontatie met Butterfly’s zoontje kan hij niet het nodige gewicht meegeven. Hongni Wu als de empathische Suzuki werd grotendeels weggezongen door haar beroemdere collega. Ik hoorde er ook geen mezzo in. Ya-Chung Huang articuleerde de partij van de gewetensloze huwelijksmakelaar Goro erg mooi en boeiend.
Kevin John Edusei kon Puccini-expert Antonio Pappano niet helemaal doen vergeten maar het scheelde echt niet veel. Met een messcherp fugato stak hij van wal tijdens de ouverture. Veel orkestraal detail was te horen in deze relay. Het intermezzo pookte hij op tot een intens orkestraal hoogtepunt. Het koper, de pauken, de gongs, allemaal waren ze te horen met groot effect in een verpletterende finale.
Net als bij Romeo et Juliette vorige week in Kinepolis was ook de zaal van Cinema Sphinx-Gent goed gevuld. Het lijkt wel alsof het “opera in de cinema”-project zijn tweede adem beleeft na de treurige covid-pauze.