Auteur : Jos Hermans
Het is een afmattende illusie te denken dat een lawine van abstracte videobeelden een dusdanige synergie met de kolkende lava van Wagners partituur van Tristan und Isolde zou kunnen aangaan waardoor een immersievere belevenis van het werk in het theater mogelijk wordt. Wij hebben dit al eens meegemaakt, toch? Toen videopaus Bill Viola zijn installatie afleverde in Parijs voor Gerard Mortiers Tristan und Isolde (2005) ontstond er in feite een zelfstandig videokunstwerk dat in een soort contrapunt stond tot het op te voeren werk. Viola’s beelden waren zo overheersend dat ze alle aandacht opslorpten en Wagners tekst en handeling reduceerden tot een voetnoot. Van een oprecht geambieerde fusie tussen video en theater met een wagneriaans gesamtkunstwerk als uitkomst, kon geen sprake zijn. Viola’s videokunst creëerde enkel een aparte mentale ruimte en ondertussen beleeft de installatie haar tweede jeugd in het museum. Kunstenaars die opera menen te kunnen bevruchten vanuit andere disciplines worden door Waltraud Meier wel eens “Quereinsteiger” genoemd. Gerard Mortiers lijst van bevriende Quereinsteiger was eindeloos. Ze waren niet allemaal succesvol. De opera-onkundige Bill Viola was een Quereinsteiger. In Gent is arthouse-cineast Philip Grandrieux vandaag een Quereinsteiger en Opera Vlaanderen doet het experiment van 2005 nog eens over. Met vergelijkbaar resultaat.
Grandrieux’ film is de ruggengraat van de voorstelling. Een semi-transparant scherm dient als canvas voor de projectie van de beelden. Het overspant het gehele toneel en de boventiteling mag van de regisseur, ten behoeve van de immersieve ervaring, niet met de beelden collideren. Alle tekst wordt weggespoeld. Er is ook geen regie. De film is de regie. En dus treffen we de solisten aan, gehuld in een vaag schijnsel dat hen met moeite onttrekt aan het duister. Ze zijn gereduceerd tot weerbarstige pixels binnen het frame van de videowand. Ze staan meters van mekaar, ze lopen als pinguins of gooien de armen in de lucht. Met opengespreide armen ontvangt Tristan de denkbeeldige dolkstoot van Melot in de rug. Anders uitgedrukt : de eliminatie van de narratieve context ten voordele van de videowand maakt dat elke toneelhandeling in het schemerduister zinloos is.
Van de vier elementen waar de regisseur mee wenst te werken (stemmen, licht, lichamen, beelden) zijn het de laatste twee die fusioneren tot de allesoverheersende zintuigelijke ervaring. Grandrieux’ beeldenboek is niet illustratief: de beelden zijn gekozen in functie van drie thema’s, één voor elk bedrijf : woede (1), lust (2) en melancholie (3). Het vaakst te zien in de beeldenmix zijn de naakte lichamen van zijn drie danseressen. Meestal zijn het stills in zwart-wit die langzaam in mekaar morfen. “Ik toon een lichaam dat simpelweg leeft, als een moleculair element, een flux van spieren, bloed, hartslag, adem. Het haar, de mond, de ogen, de handen, de buik, de genitaliën, de benen: alles bestaat gewoon, zonder bestemming of bedoeling. Hoewel het naakt is, is het lichaam niet geërotiseerd, niet gecodeerd, niet georganiseerd. Je zou kunnen zeggen dat het naakter dan naakt is”, zegt de regisseur hierover en dat is een correcte inschatting van zijn werk.
Soms is het ritme van de beelden schokkend en dan dreigen de beelden te irriteren. In het eerste bedrijf is de expressie van de lichamen getekend door extase en woede. Het tweede bedrijf geeft een bloemenweide te zien naast beelden met een meer erotisch karakter. Het meest efficiënt zijn de beelden te zien in het derde bedrijf. Het lichaam van de danseres zweeft nu horizontaal in het ijle, de zwaartekracht uitdagend, langzaam rondtollend rond de lichaamsas, zoals ingenieurs weleens naar hun ontwerpen kijken in autocad. Tijdens zijn koortsdromen wordt Tristan opgenomen in een kosmische nevel. Met een grotere Tristan had dit kunnen werken, ook omdat het weggespoelde narratief hier niet veel meer is dan een monoloog. Op dit punt aangekomen leek de scène heel erg op wat De Munt vier jaar geleden had gedaan met een veel betere Tristan. Was Bryan Register niet beschikbaar misschien ?
De videowand verdwijnt na de aankomst van Isolde. Merkwaardig genoeg behoeft haar transfiguratie geen visuele ondersteuning. De voorstelling wordt nu helemaal concertant en Isolde rondt af met een degelijke Liebestod. Van de asymmetrische relatie tussen Tristan en Isolde, de verbintenis tussen een erotomane en een suicidale melancholicus, zoals Grandrieux hun relatie in het programmaboek omschrijft, vinden we uiteindelijk weinig terug in het eindresultaat.
Samuel Sakker beschikt niet over een heldere stem; het timbre is redelijk benepen, de lyrische delen zijn niet echt mooi en in de grote dramatische uitbarstingen kan hij niet overtuigen. Daarin had hij door een minder luidruchtige dirigent geholpen kunnen worden. Carla Filipcic Holm als Isolde kon mij meer bekoren. Haar voordracht behoorde tot de zinnelijkste momenten van de avond. Het timbre was aangenaam; er waren ook slordigheidjes in de voordracht, haar Duits was vrijwel onbegrijpelijk, aandacht voor medeklinkers was er niet. Niets van dat alles is onoverkomelijk. De dramatische uithalen zoals “Es werde Nacht” nam ze meestal goed. Dankzij haar behoorde het liefdesduet tot de beste momenten van de avond. Beter Duits kregen we te horen van Dshamilja Kaiser als Brangäne met een slank gevoerde stem zonder echt mezzo-timbre naar mijn gevoel. Vincenzo Neri was een eerder onopvallende Kurwenal. Albert Dohmen was zeer degelijk maar ook vrij routineus in zijn interpretatie van Koning Marke’s monoloog. Zijn luidruchtige vriendin in het orkest, de basklarinet, was om van te snoepen.
Van bij de aanvang strooit Alejo Pérez het narcotisch effect van Wagners partituur met gulle hand over de hoofden van het aanwezige publiek. De prelude tot het derde bedrijf boetseerde hij tot een huiveringwekkende resonerende golf. De balans met de solisten was meestal goed behalve in de finale. De Engelse hoorn en de basclarinet maakten een goede beurt. De voor de gelegenheid gefabriceerde natuurtrompet met houten beker maakte op mij geen grote indruk. Briljant klonk ze niet, hetgeen ook de bedoeling was. Maar waarom werd ze dan vanuit de coulissen gespeeld in plaats van vanuit één van de zijloges zoals ik had verwacht?
Als het de bedoeling is ervoor te zorgen dat Wagners partituur op een verhevigde manier bij de toeschouwer binnenkomt, dan is dat slechts mogelijk door in te zetten op alles wat de identificatie van de toeschouwer met de solisten bevordert. Abstracte beelden creëren hun eigen mentale ruimte en hebben dat vermogen niet. En wat de Tristan van het derde bedrijf aangaat : dat probleem is enkel oplosbaar met een heel grote stem. Wat Wagner hier eist is schier onmenselijk. Hij was zich daar zeer goed van bewust, getuige zijn beroemde briefcitaat dat volkomen gelukte opvoeringen de mensen gek zouden maken. “Alleen als men zich beweegt langs de grenzen van wat mogelijk is, wordt het onmogelijke grijpbaar”, schrijft Tobias Staab in het programmaboek.
Volkomen eens.