Wagners prozateksten bij De IJzer
Bij uitgeverij De IJzer verschijnt volgende maand de vertaling van "Oper und Drama", het derde deel in de reeks theoretische geschriften van Wagner die in een vertaling van Philip Westbroek ons taalgebied komen verrijken. Samen met de vorige twee delen, "Het kunstwerk van de toekomst" en "Geschriften over kunst, politiek en religie" is daarmee het essentiële van Wagners prozateksten nu beschikbaar in het Nederlands. Vermoedelijk zal het daarbij blijven.
Martin van Amerongen wees er in zijn biografie al op hoe impopulair Wagners theoretische geschriften wel zijn. De reden is simpel : ze zijn slecht geschreven. Hun wollige, academische stijl, waar Duitse intellectuelen een patent op lijken te hebben, doet zelfs de meest fervente wagneriaan afhaken. Nietzsche's kunstkritische geschriften daarentegen zijn 10 maal beter geschreven. Geen wonder dus dat ze meer worden gelezen ook al staan ze vol leugens en halve waarheden als het over de afvallige vriend Wagner gaat.
Wagners prozateksten heb ik daardoor ook maar fragmentarisch gelezen. Volgens NRC en de Volkskrant is vertaler Philip Westbroek er in geslaagd om het moeilijke proza van Wagner in transparant en goed lopend Nederlands om te zetten. Misschien is dit nu wel een geschikt moment om er nog eens door te ploegen met de gele markeerstift in de hand.
De IJzer had de moed om ook "Das Judenthum in der Musik" op te nemen in de bundel maar neemt er ook gelijk afstand van. "Je kunt het in dit geval eigenlijk nooit goed doen", schrijft Westbroek. "Als je het weglaat, kun je de indruk wekken dat je het verzwijgt. Als je het opneemt, loop je het risico dat men zegt dat je het vergoelijkt". De uitgeverij citeert ook uit een recensie van musicoloog Emanuel Overbeeke voor Nexus. Die is voor driekwart gewijd aan het 23 pagina's lange pamflet. Daarin schrijft hij ondermeer : "Wagner was zeer beïnvloed door Mendelssohn in zijn nieuwere composities en Meyerbeers invloed is, volgens sommigen, hoorbaar in Parsifal." Dat beweert een gereputeerde musicoloog. Nog een stapje verder en van Wagner rest weinig meer als het kleine broertje van zijn joodse collega's.
Overbeeke haast zich om het pamflet abject te noemen en neemt een duik in het warme bad van de politieke correctheid. Hij vergeet er ons zelfs aan te herinneren wat de kern is van het pamflet: Wagners strijd tegen de commercialisering van de kunst. Wagner verdient daarvoor onze bewondering, niet onze minachting. Meyerbeer weet hij echt niets ten laste te leggen. Wagner daarentegen is rancuneus, kleinzielig en niet in staat een ander het licht in de ogen te gunnen. Dat Meyerbeer een rijkeluiszoontje was en Wagner zijn carrière "the hard way" heeft moeten veroveren, daarover hoor je Overbeeke niet. Over Meyerbeer, de Andrew Lloyd Webber van zijn tijd, schreef Carl Maria von Weber in 1820 reeds : "My heart bleeds to see how a German artist, gifted with unique creative powers, is willing to degrade himself in imitation for the sake of the miserable applause of the crowd". We kennen de al even grote aversie van Schumann voor Meyerbeer en de denigrerende commentaren van Verdi. Wagner had een bloedhekel aan academische imitatoren (Mendelssohn) en aan kunstenaars die in kunst alleen maar een middel zagen om zich te verrijken(Meyerbeer). Wagner noemt het probleem joods en probeert daar ook een verklaring voor te geven. Daarover kan men van mening verschillen maar ze verdient ten minste om ernstig te worden genomen. 132 jaar na zijn dood moeten we toch vaststellen dat er weinig is veranderd. Net zoals in de 19e eeuw zijn de concertzalen en de theaters nog steeds gevuld met performante joodse uitvoerende kunstenaars maar joodse creatievelingen in de kunst zijn nog steeds op één hand te tellen. En verder: hebben joden het monopolie op de uitverkoop van de kunst? Uiteraard niet maar ze slagen er nog steeds in om daarin bijzonder te excelleren. We hoeven niet verder te kijken dan Hollywood, waar de rinkelende kassa primeert op artisticiteit en dat volledig in joodse handen is.
Men moet zich voorstellen hoe Wagner zich voelde anno 1850, als politiek vluchteling en met een carrière die moeilijk uit de startblokken kwam. In die omstandigheden moet hij het succes van Meyerbeer meemaken. In februari zit hij in Parijs in een voorstelling van Le Prophète. Daarover schrijft hij aan Theodor Uhlig : " ..that the work has been accorded a great and lasting - and undeniable- success by the Paris Opera audience: the house is always full to overflowing and the applause more enthusiastic than anything I've otherwise found here". Het moet hem haast tot wanhoop hebben gedreven.
Het is niet bewezen dat Meyerbeer zich inkocht in de gunst van zijn publiek, zegt David Conway in "Jewry in music". Maar hij was wel berucht voor de somptueuze diners die hij aanbood aan alle journalisten die zijn werken becommentarieerden. Wagner, die zchzelf had vernederd om bij hem in de gunst te komen, noemt hem een sluwe bedrieger. Wanneer hij het manuscript van zijn pamflet inlevert, schrijft hij aan Karl Ritter : "If the jews hit on the unlucky idea of getting personal with me, then things would get nasty for them; for I am not afraid in the least, if Meyerbeer reproaches me with his earlier favours to me, to trace them back to their true meaning". Mij interesseert het om te weten wat hij daarmee precies bedoelde.