Auteur : Johan Uytterschaut
Ik liet vorige keer, naar aanleiding van Falstaff in de Metropolitan, al verstaan dat ik een fan ben van Robert Carsen. En ik doe daar ook nu niets van af. De oplossingen die hij biedt voor de steeds weer verrassend complexe en dus veeleisende spektakelwaarde van Strauss’ Rosenkavalier doen zijn reputatie eer aan. Ik zal niet in detail treden; ik moge volstaan met de vaststelling dat er op geen enkel moment sprake was van een rommelige scène, wat ik al meer dan eens tot mijn ergernis moest aanzien. Drukte, ja, maar dat is dan ook uitdrukkelijk de bedoeling in deze Weense “Komödie für Musik”.
De vrouwelijk hoofdcast heeft sinds de vorige versie van deze productie (toen aangevoerd door Renée Fleming) een nieuwe invulling gekregen. Even op een rijtje. Wij waren vorig seizoen danig onder de indruk van de nieuwe ster Lise Davidsen als Ariadne. Hooggespannen verwachtingen dus voor haar vertolking van de Feldmarschallin. En ze maakt die ook grotendeels waar. Fleming heeft erg grote schoenen nagelaten, en de zowat 30 jaar verschil in leeftijd laat sporen na: Davidsen heeft nog niet de maturiteit om Fleming te doen vergeten; daarvoor is haar verpersoonlijking van deze wat tragische figuur nog niet genoeg doorleefd. De paradox is dat ze door het massieve potentieel dat ze ten toon spreidt nog niet echt kan doen wat ze binnen 10 jaar ongetwijfeld wel zal kunnen. Maar ik ben aan het muggenziften. Iemand als Lise Davidsen in de cast krijgen is een ware luxe; laat dat duidelijk zijn. Volgend seizoen Leonora in La forza del destino? We kijken ernaar uit!
Interessante tegenspelers: de Octavian van Samantha Hankey en de heerlijke Sophie van Erin Morley. Allemaal bijzonder professioneel, glansrijk gespeeld, met vocale demonstraties Richard Strauss waardig. Maar op een of andere manier heb ik hier “de vonk” gemist. Ik bedoel in het drietal als combinatie. Misschien ben ik te zeer verwend door de perfectie in de Kleiberopname in regie van Otto Schenk (Jones, Fassbaender, Popp) waar die chemie er wél is. In elk geval heb ik zitten wachten op iets dat naar mijn aanvoelen niet kwam.
Dat geldt merkwaardig genoeg ook voor de rest van het speelveld. Waar Günther Groissböck mij wat teleurstelde als Heinrich in Lohengrin, is de rol van Ochs hem waarlijk op het lijf geschreven. Hij beheerst de erg veeleisende rol (tessituur én complexiteit) volkomen, en hij speelt met zichtbaar plezier. Analoge commentaar voor het intrigantenduo Katharine Goeldner en Thomas Ebenstein, en voor de Faninal van Brian Mulligan (ondanks het alweer storende te hoge voltage). Op zich allemaal waardevolle prestaties. Maar uiteindelijk bereikt het collectief niet meer dan de som van de delen. Al even merkwaardig: de enige die daaraan leek te ontsnappen was de Italiaanse tenor van René Barbera; misschien omdat die rol, bij wijze van spreken, boven de mêlee staat. Hij werd opgevoerd als de “spitting image” van Enrico Caruso, grappige cameo, en maakte het nog waar ook. Dat soort alles-of-nietsmomenten vraagt erg veel van de betrokkene en dat in zekere zin geïsoleerde optreden, indien goed gezongen en gespeeld, trekt alle aandacht naar zich toe. Hij werd daarin geholpen door de belichting, maar toch: een schitterend moment.
Het kan natuurlijk aan mij liggen, maar ook het orkest leek mij niet zijn sprankelende zelf. Het gaat uiteraard over nuances en subtiliteiten, en ik weet niet wat Simone Young anders met deze partituur doet. Met deze uitvoering was niets mis, maar ik miste een schittering méér die ik in de Met meestal wél ervaar.
Conclusie: er zit een storende doorn aan deze roos, en ik kan er niet precies de vinger op leggen. De vertolking levert een genietbare avond op, maar er blijft iets achterwege. Wat?...
Opnieuw te bekijken in cinema Kinepolis op 24 april.