Auteur : Johan Uytterschaut
Het overkomt mij wel eens, hoewel niet dikwijls: dat ik een werk dat ik goed ken plots vanuit een andere “oorhoek” begin te beluisteren, en dat daar geweldige verrassingen uit tevoorschijn komen. Dat was het geval bij het meemaken van Puccini’s Turandot in de New Yorkse Met.
Even verduidelijken. Het betreft een nieuwe reeks vertoningen in de iconische productie van Franco Zeffirelli. Ik had die al enkele keren gezien (in steeds wisselende bezettingen, uiteraard), en ik werd telkens weer meegesleept door de barokke virtuositeit van het geheel. Zeffirelli is in deze realisatie voluit gegaan, goed wetende dat de productiecapaciteit van de Met zo goed als ongeëvenaard is. Het verklaart o.m. waarom de ombouw tussen eerste en tweede bedrijf 45 minuten duurt. Maar er is meer. Ook de bewegingsregie is bij momenten van een onuitgegeven drukte, en daar zijn goede redenen voor. De partituur van Puccini’s zwanenzang benadert, zeker wat het eerste bedrijf betreft, de perfectie: in de eerste plaats het dramatisch ritme, maar ook de harmonische verve én de orkestrale inventiviteit vormen een briljant geheel, heel mooi in balans, en van een meeslepende dynamiek. Het is daarvan dat Zeffirelli’s regie een spiegelbeeld levert. Om één of andere reden is mij dat spiegelbeeld bij de laatste visie sterk opgevallen, en op die manier kwam ik ook bij de revelatie uit waar ik het bij aanvang over had: Puccini’s orkestratie is in dit voorbeeld gewoonweg uniek. Naargelang wat nodig is ofwel caleidoscopisch druk (waar ze in bvb Butterfly nog indruk maakte met een minimalistische inslag) ofwel van een passionele en lyrische elegantie. Het klopt dat Igor Stravinsky een inspiratiebron is geweest, maar Puccini slaagt er meesterlijk in die invloed in zijn taaleigen in te schrijven (er zijn wendingen die al in La Bohème te vinden zijn). In elk geval dreunt deze orkestratie lang na in de geschiedenis, tot in de muziek van Bernard Herrmann voor Alfred Hitchcocks Vertigo.
Dit gezegd zijnde: de productie van Zeffirelli is ver van versleten. Alleen al de kwaliteit van de kostuums verantwoordt het blijvend gebruik ervan. Anderzijds staat of valt het eindresultaat met de vocale bezetting. Die was in dit geval zeer behoorlijk tot uitstekend. Het is altijd een uitdaging om de protagonisten van Turandot te bezetten. De partijen van zowel Turandot als Kalaf zijn bijzonder veeleisend, zowel naar draagkracht tegen het orkest, als naar homogeniteit binnen een brede ambitus. Zeg maar: het Italiaanse antwoord op de ideale stemmen in Richard Wagners muziekdrama’s. Anna Netrebko was voorzien in de titelrol, maar om intussen welbekende redenen is zij vervangen door de Oekraïense Ljoedmila Monastyrska. Die heeft een mooie carrière-opbouw naar dit stemvak doorgemaakt, en bewijst dat ze de vereisten van de rol onder de knie heeft. Haar vocaal-technische aanpak getuigt van grote intelligentie: ze laat zich nergens verleiden tot krachtvertoon, waardoor ze het hindernissenparcours foutloos aflegt. Er zijn wellicht sopranen die als actrice kleurrijker uit de verf komen, maar Turandot is een statische rol, de vertaling van een ijskoud personage dat pas helemaal aan het slot enigszins (eigenlijk maar een héél klein beetje) blijk van emotionele diepgang vertoont. Dat Monastyrska daar geen laaiende passie laat zien vergeef ik haar dus graag.
Tenor Yonghoon Lee heeft het geschikte stemmateriaal voor Kalaf (en andere spintorollen): vrij donker, erg kernachtig, en met het stamina voor de opdracht. De sturing van zijn stem, én zijn visuele uitstraling grenzen echter aan het krampachtige, met een ééndimensioneel resultaat als gevolg. Enerzijds is hij dramatisch daardoor de perfecte tegenhanger van Turandot, anderzijds overstijgt hij zo amper het kartonnen personage dat in het verhaal besloten ligt. Neemt niet weg dat zijn aria in het derde bedrijf (Nessun dorma) met een stralende en onwankelbare topnoot indruk maakte op het publiek.
Evenzeer terechte ovaties voor de tweede-plansrollen van Liù en Timur. Ik kende de Albanese sopraan Ermonela Jaho niet. Wat een ontdekking! Naast het veldgeschut van de protagonisten is haar stem eerder klein, maar zoals Goethe stelde: In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister. De rol van Liù is misschien wel de moeilijkste om waar te maken in deze opera. Er is weinig kans om glansrijk uit de hoek te komen, en dán moet het ook gebeuren. Niet met een knaller van een aria, maar met een ragfijn ontwikkeld poëtisch moment van ware emotionele ontlading (Signore, ascolta in het eerste bedrijf) dat eenzaam afsteekt tegen het brutale geweld van massahysterie en bloeddorst. Niets dan verfijning, beheersing en échte gevoelens in de vertolking van Jaho. Deze versie getuigt van waar volwassen kunstenaarschap. Ontroerend én indrukwekkend.
En dan is er nog de éminence grise Ferruccio Furlanetto. Op zijn 73 is zijn stem nog even present als in zijn vroegere vertolkingen van Leporello, Don Alfonso, Mefistofele, Zaccaria en zo meer; kruimig, viriel, stabiel… Daar komt een deugddoend sterke Timur uit voort, waar al te dikwijls een verdienstelijke fin-de-carrière in gecast wordt.
De rest van de bezetting doet wat ze moet doen. Geen echte zwakke plekken maar geroutineerde en betrouwbare zangers die in deze kwaliteitsregie goed functioneren. Marco Armiliato leidt dat alles zoals het hoort. De hele avond staat pal, met een formidabel koor (minder kan helemaal niet) en een toporkest, zoals we het gewoon zijn.
De Metropolitan is en blijft een professioneel gerund huis van vertrouwen.