Tragedy of a friendship in Antwerpen
Stefan Hertmans heeft Jan Fabre's theaterwerk ooit heel treffend omschreven als "een archipel van autistische schoonheid, waar een kindgod met vergeten dromen speelt". Dat die autistische schoonheid niet per sé door iedereen wordt waargenomen bewees de lompe reactie van het reguliere abonneepubliek dat in bosjes de zaal verliet bij de première van Tragedy of a Friendship. Laat ik meteen duidelijk zijn: ik vind dat echt beschamend en respectloos bovendien ten aanzien van het engagement waarmee de Troubleyn acteurs en dansers zich overgeven aan dit zeer fysieke theater. Immers, dit was vintage-Fabre al was het met zijn 3 uur zonder pauze wel een lange zit.
Aan de authenticitieit van Fabre's fascinatie voor Wagner twijfel ik geen seconde. Wagners operapersonages zijn sterk verwant met de fauna die het universum van Fabre bevolkt en deze voorstelling maakte pijnlijk duidelijk welke kans de Vlaamse Opera heeft gemist door Parsifal uit handen te geven aan Tatjana Gurbaca. Ik weet wel, het was op Fabre’s eigen verzoek. Is alleen Bayreuth nog goed genoeg voor Jan Fabre? Fabre behoort tot die categorie van theatermakers die niet benauwd zijn om van het toneel nog een sacrale ruimte te maken, een ruimte die hij virtuoos bespeelt met de verbeeldingskracht van een moderne Breughel. Gekneed door zijn handen wordt de scène bovenaards, metafysisch, sacraal. Wagneriaanser kan haast niet. Ik zal niet verhelen dat dergelijke kunstenaars mijn voorkeur genieten. Daarin ben ik een volgeling van Peter Brook eerder dan van Bertolt Brecht. Toont Fabre geweld op het toneel dan zal hij er ook de schoonheid van tonen. Was de verkrachtingsscène aan het begin van de voorstelling niet extra-aangrijpend omdat ze tegelijk ook zo mooi was? Op een dwingende manier sommeerde deze hondsbrutale scène tot medeleven met het slachtoffer, het appelleerde aan de Parsifal in elk van ons. Na twee dagen ben ik ze nog lang niet vergeten. Theater dat niet onverschillig laat, daar kan toch niets mis mee zijn? Vraag het maar aan Antonin Artaud.
Dat de erotomaan Wagner geilheid, veel geilheid, zou ontlokken aan Fabres verbeelding kon met zekerheid worden voorspeld. Eros en agape, het zijn twee kernthema's bij Wagner. Het mooist en het grappigst waren die geïllustreerd in het Tannhäuserfragment : Lies Vandewege liet hij vingeren terwijl ze "Allmächtige Jungfrau" probeerde te zingen en daar pas na vele pogingen in slaagde. Af en toe recycleerde Fabre zichzelf zoals in de minutenlange seksstandjes in Götterdämmerung of het fraaie choreografische spel van aantrekking en afstoting in Das Rheingold. In "De Macht der theaterlijke dwaasheden" komt een geweldige scène voor, Hertmans refereert ernaar in zijn essay, waar hij twee gekroonde naakte mannen laat dansen op Siegfrieds treurmuziek uit Götterdämmerung. Wagners muziek galmt op dat moment in full score uit de luidsprekers en dat heb ik hier wel gemist. Wagners vleugels bleven hier voortdurend geknipt. Lies Vandewege en Hans Peter Janssens moesten hun uittreksels uit enkele van de meest veeleisende partijen uit de operaliteratuur afwerken zonder enige muzikale begeleiding, soms zelfs met Moritz Eggerts muziek op de achtergrond. Ondersteuning met een piano had de muzikaliteit van deze Wagnermomenten aanzienlijk kunnen versterken. En zo was deze hommage aan Wagner dan ook weer geen échte hommage want de regisseur haalde het laken iets teveel naar zich toe.
Wat overblijft van deze voorstelling zijn de talrijke beelden die nog lang zullen nawerken op het netvlies: de ironie ten aanzien van de zeurende Vliegende Hollander, de grappige Nibelungen, de bloedmooie naakte danseres en de zwaan, de choreografie in het groene schijnsel van een gloeilamp, de Goya-hoeden, het defilé van de zwaarden en harnassen. Geweldig ook om Hans Knappertsbusch in slow motion aan het werk te zien op het achterdoek in kontrapunt met de hyperkinetische muziek van Eggert die op dat moment loeihard uit de speakers knalt. Pablo Casella’s videobeelden van niet steeds herkenbare coryfeeën uit de Wagnertraditie waren in het algemeen van een onaardse schoonheid. Eggerts orkestmuziek kon mij steeds boeien, de soundscapes en de theremin veel minder. Soms ontpopte hij zich tot een echte Wagnerepigoon en liet hij Wagner klinken als Bach, zoals tijdens zijn parafrase van de aanvangsmuziek van Das Rheingold.
Het narratieve bindmiddel tussen de 13 hapklare brokken die Fabre, Hertmans en Eggert uit de Wagnercanon hadden gedestilleerd was de relatie Wagner/Nietzsche. Wanneer Wagner en Nietzsche bevriend geraken is Wagner een icoon van de kunst wiens ster in het zenit staat. De 32 jaar jongere filologieprofessor daarentegen is een nobody. Fabre illustreert dat zeer handig in de openingsscène. Hij laat Nietzsche zijn naam roepen maar niemand reageert, Wagner daarentegen… In de slotscène laat hij beiden over het toneel kruipen alsof ze een besneeuwde bergtop beklimmen. Wagner ligt op kop en helpt Nietzsche aan de top waarna beiden mekaars naam skanderen en mekaars echo’s beluisteren. Het is een gefingeerd happy-end dat geen van beiden heeft meegemaakt maar slechts achteraf door de geschiedenis kon worden geconstrueerd.
Hertmans laat Nietzsche zijn gram halen door te citeren uit "Der Fall Wagner". Fabre laat hem van in het begin als een waanzinnige over de scene dolen met een spanklem op het hoofd (vandaar die hoofdpijn!). Kritiek op zijn laaghartige afrekening met Wagner krijg je in de voorstelling niet te zien maar die vind je gelukkig wel terug in het essay dat Hertmans voor De Standaard schreef en dat ook in het programmaboekje is opgenomen. Is dat de reden waarom De Morgen, behalve een grondige Wagner-desinteresse, met geen woord over de voorstelling rept?
Kortom, ik zou bij God niet weten waaraan ik mij zou moeten ergeren tijdens deze prachtvoorstelling of het zou de doorgezeten fauteuil van de Vlaamse opera moeten zijn die na 3 u stilaan tegen mijn achterwerk begon te praten.