Auteur : Jos Hermans
Wie Christoph Marthaler als theatermaker een beetje heeft gevolgd kan het niet ontgaan zijn dat de eigenzinnige Zwitser opmerkelijk beter scoort wanneer hij, verlost van de dwangbuis van een uitgeschreven partituur, ongestoord zijn eigen gang kan gaan. Dan levert de scènische poëzie waarmee hij gewone stervelingen als kleine helden verankert in de dagelijkse realiteit, niet zelden een verrukkelijke theateravond op, meestal opgeladen met hilarische muzikale fragmenten. In de opera, een kunstvorm die voor hem veel te groot is, stelt hij mij bijna altijd teleur. Maar Carl Maria von Webers nummeropera, Der Freischütz, is een werk op zijn maat. En falende mensen als Max behoren nu eenmaal tot het Marthaler universum. Het is niet de drang tot deconstructie die Marthaler drijft in zijn werk voor het operabedrijf maar eerder het invullen van een gekende traditie met de verbeeldingskracht van zijn eigen universum. Ook dit keer treffen wij de vertrouwde Marthaler-kosmos aan in de decors van Anna Viebrock, zijn jarenlange partner-in-crime. Viebrocks toneelruimten zijn steeds aangekleed met de glamour van het alledaagse. Dit keer is het een wachtzaal/brasserie.
Der Freischütz is een stuk over outsiders in conflict met voorbijgestreefde conventies, een stuk over de strijd tussen goed en kwaad dat slechts door het ingrijpen van een ouderwetse deus ex machina (de heremiet) aan zijn happy end geraakt. Uiteraard mag het liefdesgeluk van jonge mensen niet afhangen van verouderde tradities maar hadden Weber en zijn librettist Friedrich Kind niets anders kunnen verzinnen dan zulke moraliserende finale? Het andere pijnpunt van Der Freischütz zijn de gesproken recitatieven, eigen aan het Singspiel, die erg houterig kunnen klinken, zelfs uit de kelen van Duitse performers. Met beide pijnpunten weet Marthaler raad.
Waarom de avond niet beginnen met een stunt? Tijdens de ouverture, waarbij Weber al zijn kaarten op tafel legt, wordt het orkest langzaam omhoog geheven uit de orkestbak. Was het orkest geplaatst op een hydraulische heftafel? Even verrassend is het om Titus Engel, die we in eerste instantie hebben leren kennen van zijn omgang met werken van de 20e eeuw, hier aan te treffen aan het hoofd van het Kammerorchester Basel, een 45-koppig orkest dat zweert bij de interpretatieve esthetiek van darmsnaren en periode-instrumenten. “Het laat ons toe een helderder, transparanter en soms ook ruwer geluid te creëren”, zegt Engel. Zelf geloof ik niet dat vluchten in periode-instrumenten automatisch tot transparantie leidt. Transparantie wordt mijns inziens enkel bereikt door precisie en perfect synchroon spelende instrumentengroepen. Dynamisch kan dit orkest afdalen tot bijna onhoorbare pianissimi maar er waren ook heel wat foutjes te horen bij de natuurhoorns. Voor de luisteraar die vertrouwd is met de grootser opgevatte romantische lezingen van Carlos Kleiber & Co is het even wennen. Zal dit orkest voldoende dramatische slagkracht en volheid van klank ontwikkelen? De finale van de ouverture leek te zeggen van wel.
De jagers zitten aan tafeltjes. Beduusd kijken ze voor zich uit. De sfeer is somber, de jacht en het proefschieten zet aan tot weinig geanimeerde tafelgesprekken. Een ree op rolletjes doorkruist het beeld. Plots heffen ze het jagerskoor aan met gedempte stem, de neuzen begraven in hun halfliter bierpullen. In de diepte is er een podium met gordijn, net zoals bij Giuditta. Het is het terrein voor het koor dat de hele avond uitstekend zal presteren; de vrouwen meestal gekleed in kleurige schorten. Het huppelen van het vrouwenkoor tijdens het “He he he”-lachsalvo is bijzonder effectief. Max is een ruggegraatloze loser. Minutenlang zal hij proberen zijn karabijn in orde te krijgen maar het onding telkens in duigen zien vallen. De ultieme vernedering volgt wanneer Killian het geweer in vijf seconden terug in mekaar zet : pure slapstick en vintage Marthaler. Rolf Romei’s tenor projecteert niet zo geweldig. De stem wordt erg dun over grote gedeelten van de tessituur. Er zijn ook intonatieonzuiverheden.
Voor Nicole Chevalier is Agathe een nieuw debuut. “Leise, leise, fromme Weise” zingt ze in slaapkleed en op wollen pantoffels, niet als het dromerige meisje dat we kennen van Elisabeth Grümmer maar met de power van een lyrisch-dramatische sopraan. Het timbre is mooi en de controle over het hele stembereik evenwichtig. Ze kan de stem ook laten aanzwellen; technisch is dit meer dan OK: een geweldig debuut. Niet te verwonderen dus dat ze tijdens haar aria wordt overstelpt met boeketten rozen van de heremiet. Jochen Schmeckenbecher als Kaspar zingt zijn beide aria’s met een perfect articulerende, diepe bariton, die je net geen basbariton kan noemen. Ondertussen hoor je zijn geweldige Alberich doorschemeren. Heike Wittlieb (Ännchen) en Raphael Clamer (Killian) werden door de regisseur allicht gekozen op basis van hun acteertalent. Geen van beiden kon mij in vocaal opzicht bij de les houden. De vijf blazers van de onstage-fanfare weten zich moeiteloos in de Marthaler-kosmos te integreren.
Er worden dialogen geschrapt en er worden er toegevoegd. Er worden ook zangnummers toegevoegd zoals het a capella jagerslied waarmee het eerste deel wordt afgerond, helemaal op zijn Marthalers, terwijl de stemmen uitsterven en de lichten langzaam doven.
Na de pauze is het de beurt aan het orkest om het jagerslied te zingen. Dat ze dit ook doen met de neus in een bierpull wordt in de zaal op stormachtig applaus onthaald. De koorleden die de tafels en stoelen hebben ingenomen op het podium, openen hun vioolkoffertjes en simuleren nu het duistere spel van de Wolfsschluchtmuziek dat uit de orkestbak opstijgt. Tegelijkertijd brouwt Kaspar de zeven kogels in een glazen koffiepot. De Wolfssluchtmuziek is erg mooi, erg transparant, jawel en bijzonder effectief. Hier aangekomen is het duidelijk dat het orkest de volheid van klank bezit die hoort bij de intimiteit van deze zaal. En zelfs Rolf Romei geeft hier het beste van zichzelf. “Und ob die Wolke”, Agathes rendez-vous met de cello, dompelt ons opnieuw in zoete Biedermeier klanken.
Ueli Jäggi als “Der grosse Jäger vom Schwarzwald” houdt een relativerend praatje over de jacht: “Jeder Jäger wird mal ein Hase“. Het orkest speelt nu het jagerskoor maar zonder mannenkoor. Ook het vrouwenkoor krijgen we niet te zien voor de Jungfernkrans. Die wordt door Ännchen aan de buffetpiano gezongen en gespeeld. En net als je denkt dat het jagerskoor niet in volle sterkte te horen zal zijn, brengt de regisseur het voltallige mannenkoor naar de rand van het podium om het eerste couplet in te zetten. Het tweede couplet zingen ze dan weer vanuit de coulissen. De laatste grap is gereserveerd voor het einde en stort de problematische finale in een onbeschrijflijke chaos: het vrouwenkoor zingt de Jungfernkrans, het mannenkoor zingt het jagerslied, de fanfare herneemt één van de boerendansen, het orkest zelf herneemt de Wolfsschluchtmuziek, en dat allemaal tegelijk! Tot het licht uitvalt.
Der Freischütz is een co-productie met Opera Ballet Vlaanderen.