Auteur : Jos Hermans
Zwart is de hoofdtoon van Kaspar Glarners scenografische oplossing voor Frankfurts nieuwe “Meistersinger von Nürnberg”. Zwart is de afwezigheid van licht. Zwart werkt als een passe-partout : het releveert zichtbare kleuren en verbergt het ongewenste. Zwart is ook de kleur van het zwarte gat waarin regisseur Johannes Erath Richard Wagners Nürnberg laat verdwijnen. Erath zal in de loop van de avond nog meer laten verdwijnen en anderzijds door Wagner onbedoelde thema’s trachten te herwaarderen.
Zwart is ook het centrale, transparante projectievlak, dat vaak zal worden gevuld met cryptische cijfers en symbolen. Omrand met witte neons, is het als de lei van Beckmesser. De zeer summiere connectie met Nürnberg loopt over Dürer: de hele avond lang zal een replica van Dürers “Haas” aan de rand van het podium staan met een strop rond de nek waarvan het touw tot in de toneeltoren reikt. Is het een metafoor voor het “misbruik” van de Nürnbergse meester door het Derde Rijk? Later zullen Dürers “biddende handen” boven de Katharinenkirche te zien zijn. Twee zilveren stiletto’s staan demonstratief op een winnaarspodium. Het hele stuk lijkt samengevat in dit geconcentreerde beeld nog voor Sebastian Weigle de opmaat heeft gegeven tot Eraths “Meistersinger ohne Nürnberg”.
Reeds tijdens de ouverture speelt Erath de rivaliteit tussen Sachs en Beckmesser uit. Zij horen samen zoals Vladimir en Estragon in “Wachten op Godot”, meent hij. Tegen het einde van de ouverture zien we hoe beiden zich opmaken alsof ze aan een zangwedstrijd gaan deelnemen. Belichamen de meesterzangers de diversiteit in hun kleurrijke ruitjespakken? Walther valt uit de toon met zijn wit zomerpak. David leukt zijn opsomming van de melodieën op met gags als het tillen van een stapel boeken (of zijn het schoendozen?) die tot in de toneeltoren reikt.
Het achterdoek voor de scène met de meesterzangers is als een klaslokaal. De meesterzangers zitten op metershoge stoelen als scheidsrechters bij het tennis. Leerjongens met studentenpetten houden beweging in het scènebeeld door de stoelen te verplaatsen. Dat werkt aardig en Andreas Bauer Kaneba kan meteen laten horen hoe perfect hij is gecast als Veit Pogner: hij heeft er de stem en de natuurlijke autoriteit voor. Waar blijft zijn Gurnemanz? In de finale van het eerste bedrijf zijn de meesterzangers, lurkend aan sigaretten, terug naar de toneelvloer afgedaald. Het is Walther die zich nu waagt op één van de hoge stoelen.
Aangekomen in het tweede bedrijf zijn de huisjes van Sachs en Beckmesser voortdurend in beweging en zo zien we Sachs “Wie duftet doch der Flieder” zingen, hangend door het raam van zijn mobiele woning. Prachtig vormgegeven is het onstuimige duet tussen Walther en Eva, deels choreografisch uitgewerkt, deels via de projectie van abstracte patronen. AJ Glueckert levert hier één van zijn krachtigste statements. Sterk is het cruciale duet tussen Sachs en Eva. Magdalena Hinterdobler laat nu zien wat ze in haar mars heeft en dat is heel wat: een mooi timbre en een openbloeiende sopraan zonder onaangename bijklanken.
Grappig is de scène waarbij Sachs en Beckmesser schoenen naar mekaar gooien via het raam terwijl hun huizen 180 graden gedraaid zijn. Een paar vrouwenbenen met naaldhakken, herinnerend aan “Der Blaue Engel”, dalen uit de toneelhemel tijdens Beckmessers serenade. Die speelt hij op een ukelele maar het geluid dat uit de orkestbak opstijgt is van een authentieke 20-snarige Beckmesserharp.
Veteraan Franz Mayer zingt een uitstekende nachtwacht. De Prügelfuge kent een jong meisje als slachtoffer, de jongere versie van Eva. Het is de eerste kans voor het koor om sterk uit pakken, de heren in smoking met een damesschoen in de hand. Hebben Marlène Dietrichs benen een hormonenopstoot uitgelokt? Dit tweede bedrijf is het sterkste en alleen al de verplaatsing waard. De pijnpunten van de voorstelling zitten allen geconcentreerd in het derde bedrijf dat ten prooi zal vallen aan moreel revisionisme en gebrek aan moed.
De Wahn-monoloog zingt Sachs temidden van uitgebluste meesterzangers in rolstoelen. De scènische inventiviteit valt nu een tijdje stil. Helaas probeert de regisseur enkele zogenaamde “heikele” passages te herinterpreteren. Immers, ”Beckmesser wordt bijna publiekelijk terechtgesteld en nog wel op een slinkse manier”, meent de regisseur. Dat kunnen we niet hebben in het woke-tijdperk en dus is Beckmesser niet langer een dief en een kunstreactionair. Het blad met de vermeende compositie van Sachs hoeft hij niet te stelen. Het wordt hem aangereikt door de meute die nog steeds de gek met hem drijft en de pantomime van hem overneemt. Die Meistersinger gaat ondermeer over authenticiteit, over hoe geroofde kunst nooit authentiek kan zijn. Dat is wat Wagner ons leert via de figuur van Beckmesser. Niet in deze lezing dus.
De band tussen Sachs en Eva kent een redelijk erotische ondertoon en toch kan Walther het allemaal aanzien hoe zij zich in Sachs armen gooit. De optocht van de gilden krijgen we te horen maar niet te zien. We moeten het stellen met enkele ongeïnspireerde beelden en trouwfoto’s van Sachs op de videowand. Dat Sachs op het voortoneel in slaap valt op een matras doet geforceerd aan nadat hij nog maar pas “Auf nach der Wies, schnell auf die Füß” heeft geroepen. Het “Wach auf”-koor is dan ook voor Sachs bedoeld! En dat terwijl er zoveel redenen te bedenken zijn om te ontwaken uit de nachtmerrie van onze uit zijn voegen geraakte wereld. De Duitse identiteit is ver zoek in dit Nürnberg. Op de feestweide zien we een kleurrijke parade van de popgrootheden van de vorige eeuw: Beatles, Presley, Kiss, Heino… Het volk lijkt zijn keuze te hebben gemaakt, de meesterzangers worden als het ware naar de marge verbannen.
Even problematisch is dat Sachs zijn slotrede, “Ehrt eure deutschen Meister”, met zichtbaar ongemak van een blad leest dat de meesterzangers hem bezorgen. Het tweede deel van zijn rede houdt hij zelfs voor gesloten doek, gevangen in een volgspot en geflankeerd door Beckmesser die hier lijkt te eindigen als een morele autoriteit! Als de regisseur zo’n hekel heeft aan Wagners nationalistisch getinte uitspraken waarom laat hij dan tijdens de finale “Germania” in grote neonletters uit de toneeltoren dalen? Om tijdens de laatste maten de eerste drie letters te kunnen doven zodat er enkel “mania” overblijft? Hoe flauw en kinderachtig. Het zijn deze ongerijmdheden en tegenstrijdigheden die de kracht van de apotheose sterk afzwakken.
Voor mij klinkt Nicholas Brownlee niet als een basbariton, eerder als een heldenbariton. De stem is helder, ze projecteert goed, het timbre is aangenaam maar dus zonder de diepte die je van een basbariton kan verwachten. Brownlee’s beheersing van het Duits is bovendien voortreffelijk, consonanten incluis. Zijn voordracht is genuanceerd en intelligent. De Flieder-monoloog articuleert hij prachtig met een geweldige emfase op “Lenzes Gebot”, helemaal zoals het hoort. Zijn “Jerum! Hallahallohe!” was fantastisch. De Wahn-monoloog werkte hij wat ruwer af. Hij houdt de moordende partij vol tot het bittere einde zonder vermoeidheidsverschijnselen, getuige de manier waarop hij de coda van zijn slotrede in de zaal projecteert. Wat een geweldig debuut !
Voor Annika Schlicht ligt de partij van Magdalene een beetje te laag hetgeen haar nogal vaak in de problemen brengt. Michael Porter zingt David met een matig projecterende stem. AJ Glueckerts prestatie als Walther is ongelijk zoals zijn Lohengrin in juni. Het ontbreekt hem een beetje aan stempower, aan warmte en glans. Michael Nagy zingt een voortreffelijke Beckmesser met een mooi baritonaal timbre en met alle aandacht voor diens houterige zangstijl. Thomas Faulkner was prima als Kothner.
Sebastian Weigle betrachtte transparantie en dat was bijna altijd gegarandeerd, zeker ook in de Prügelfuge en de muziek op de feestweide. Maar er viel ook poëzie te beleven zoals in de Flieder-monoloog en de onaards mooie prelude tot het derde bedrijf. Dit was een zeer evenwichtige lezing met een goede balans tussen solisten en orkest en met uitgelezen solistische momenten.
Voor velen is nationalisme de oorzaak van twee wereldoorlogen. Klinkklare onzin natuurlijk. Nationalisme leidt niet tot oorlog. Imperialisme leidt tot oorlog. Wagners nationalisme heeft niets met imperialisme te maken. En toch blijven regisseurs dit misverstand projecteren op Die Meistersinger. Sachs’ slotmonoloog moet het daarbij steeds ontgelden terwijl het zelfs geen politiek-nationalistisch statement is maar één waarin Wagner de kunst voorrang geeft op de politiek. De oprukkende links-liberale globalistische constructie daarentegen is een vorm van imperialisme. In zijn boek “The virtue of Nationalism” schrijft Yoram Hazony : "Ook linksliberalen hebben hun grote theorie over hoe zij vrede en economische voorspoed in de wereld zullen brengen door alle grenzen af te breken en de mensheid te verenigen onder hun eigen onoverwinnelijke heerschappij. Verliefd op de helderheid en intellectuele strengheid van deze visie, minachten zij het moeizame proces van overleg met de vele naties waarvan zij geloven dat zij hun visie op wat goed is moeten omarmen."
Als vazallenstaat van Washington en zijn imperialistische Pax Americana ziet Duitsland zich vandaag verwikkeld in een economisch zelfmoordscenario met een bevolking die de gasrekening amper nog kan betalen. Dat is waar gebrek aan nationaal bewustzijn naartoe leidt. Alleen een wereld van soevereine natiestaten heeft een toekomst.