Zoals bekend had Richard Wagner een sterke moederbinding maar hij was allesbehalve een homoseksueel. Eerder was hij een notoir womanizer. Mannenliefde blijkt hem echter niet in het minst te hebben gestoord in zijn omgeving. De dagboekaantekening die in dat verband relevant is, is deze waarin hij zich uitspreekt over Pepino, de homoseksuele bediende van Paul von Joukowsky, de even homoseksuele decor-ontwerper van Parsifal: “Het is iets wat ik kan begrijpen maar waar ik geen zin voor heb”. Daarmee sloot Wagner zich aan bij de meerderheid van de mannen waarvoor onverminderd geldt : “Ewig lockt das Weib!”
Wagners werk verklaren vanuit een homoseksuele gerichtheid is dus complete onzin. Dat is nochtans wat regisseur Matthew Wild heeft gedaan in Frankfurt. "Het feit dat woorden en ideeën op een gegeven moment bedreigend worden, is iets wat niet alleen homoseksuele mensen keer op keer pijnlijk moeten ervaren", zegt Wild. Het zegt iets over het militante karakter van zijn werk als regisseur en het hoeft dan ook niet te verbazen dat hij Wagners opera vervolgens transformeert in een pamflet over onderdrukking van homoseksualiteit door de katholieke kerk.
Tannhäuser heet hier voluit Heinrich von Ofterdingen, zoals in de onvoltooide roman van Novalis die één van de inspiratiebronnen was tot Wagners opera. Hij is ook een Duitse professor die de nazi’s is ontvlucht en de Pulitzerprijs heeft gewonnen met zijn roman Montsalvat. Hij doceert aan de aartskatholieke Maris Stella universiteit in Californië totdat hij spoorloos uit de openbaarheid verdwijnt. Dat alles vernemen we via koppen in Duitse en Amerikaanse kranten die een bejaarde dame ons in een lege collegezaal via een powerpointpresentatie laat weten. Maar het is Heinrichs seksuele geaardheid die de intrige stuurt. Hij is een verscheurde homoseksueel en we zien hem zijn erotische fantasieën beleven in een hotelkamer nadat hij een grammofoonplaat met het bacchanaal van de Venusbergmuziek heeft opgezet. Gelukkig komt de muziek niet uit de gammele sixties-grammofoon maar uit de orkestbak van de Oper Frankfurt en Thomas Guggeis weet alle details van de bedwelmend exotische prelude tot bij de toeschouwer te brengen. Muzikaal zal het een redelijk grote Wagneravond worden.
Verdere literaire referenties zijn Thomas Mann met “Dood in Venetië” en Christopher Isherwood met “A single man”. En dus zien we Heinrich als Colin Firth in de gelijknamige film van Tom Ford. De andere filmische referentie is Tadzio, de jonge man in het marine-blauwe gestreepte t-shirt uit Visconti’s “Death in Venice”. In hun erotische fantasieën gaan Tannhäuser en zijn twee dubbelgangers een interactie aan met mythologische figuren als Cupido, Bacchus, Ganymedes, Sint-Sebastiaan, Tadzio, saters en faunen, allemaal evidente verwijzingen naar werken uit de homo-erotische iconografie. Het is allemaal erg illustratief en de pogingen tot choreografie van Louisa Talbot zijn noch zinnelijk, noch boeiend. Venus verschijnt hier minder als verleidster dan als muze. Met haar doodshoofdmasker anticipeert ze op het einde, dat alleen de dood verlossing zal brengen. Dat het herderinnetje dat vol is van het Mei-gevoel weer maar eens tot een poetsvrouw werd gedegradeerd, is de eeuwige dooddoener voor personages die niet in het regieconcept passen.
Elisabeth zingt haar Hallenaria voor een lege collegezaal. Heinrichs boek heeft wat losgemaakt bij haar (“Verlangen das ich nie gekannt”) want ze laat haar exemplaar signeren tijdens het duet met de onverwachts teruggekeerde dichter. De landgraaf met zijn akelig plat en plakkerig kapsel is gemuteerd tot de decaan van de heteroseksueel genormeerde campus. De “Ankunft der Gäste” laat de collegebanken vollopen voor de poëziewedstrijd. De trompet-fanfare doorkruist het toneel, de vier pages zijn cheerleaders. Het tumult barst los wanneer Heinrich eindelijk uit de kast komt door Tadzio te kussen. De vrouwelijke studenten die net nog vol verrukking om handtekeningen hadden gesmeekt verscheuren Ofterdingens boek nu vol afschuw. Een mini-autodafé volgt. Het is de beste scène van de avond omdat ze het gemak spiegelt waarmee een omslag op basis van morele argumenten gebeurt. Elisabeths verzuchting “Wat is de wonde van uw zwaarden tegen de dodelijke slag die hij mij gaf?” valt in deze context niet op een koude steen maar heel ongeloofwaardig wordt het wanneer Tannhäuser “heb met mij erbarmen, die ach! zo diep in zonden schandelijk de boodschap van de hemel heeft miskend!” uitroept. Dat hij die woorden zo loeihard in de discussie gooit, betekent dat zijn schuldbesef van cruciaal belang is. Maar wat is de schuld van Tannhäuser ?
Volgens Peter Russell biedt de opera geen logische reden waarom Tannhäuser zo extreem reageert. Dat kan ik enkel beamen. In de homoseksuele context is het nog ongeloofwaardiger. In een brief aan Liszt en ook in zijn essay “Over de opvoering van Tannhäuser” (1852) vertelt Wagner dat de passage die het meest cruciaal is voor een goed begrip van het drama diegene is waarin Tannhäuser, geconfronteerd met de morele verontwaardiging van zijn mede-ridders en Elisabeths hartstochtelijke voorspraak namens hem, beseft waar zijn overtreding ligt, namelijk in het projecteren van een seksueel verlangen op een spirituele vrouw. Russell suggereert dat het hier ook gaat om de verborgen expressie van een onderdrukt verlangen dat leefde bij zijn schepper: de projectie van seksueel verlangen op een moederfiguur. Is dat de reden waarom Wagner finaal niet tevreden was met zijn opera en er nooit in het reine mee is gekomen? Overigens, het slotkoor van het tweede bedrijf is echt niet goed. Je begrijpt de componist wanneer hij drie weken voor zijn dood aan Cosima vertelt dat hij de wereld nog een Tannhäuser schuldig is.
Elisabeth mag van Wolfram naar het langzaam terugkerende pelgrimskoor luisteren per koptelefoon. Het koor is aanvankelijk niet te zien maar blijkt nu uit kerkleiders te bestaan. Van een man met het masker van een zwarte bok trekken ze de broek naar beneden en snijden hem de keel door. Is het een persoonlijke afrekening van de regisseur met de klerikale kaste? En een toespeling op het Tweede Vaticaans Concilie ? Na de Rome-vertelling is Tannhäuser suïcidaal. Zowel hijzelf als Elisabeth slikken een flacon pillen maar Elisabeth overleeft, redigeert de nalatenschap van Tannhäuser en wordt zelf een succesvol auteur. De bejaarde dame van het openingsbeeld was Elisabeth die we nu gevierd zien worden als voorvechtser van seksuele emancipatie. Applaus !
Marco Jentzsch was nooit een powerhouse van een tenor. Het timbre is helder maar te hoog en de stem projecteert niet meer als weleer. “Allmächtiger, dir sei Preis” omzetten tot een vulkanische uitbarsting behoort niet tot zijn mogelijkheden. In het duet “Gepriesen sei die Stunde” moet hij zijn vrouwelijke partner laten voorgaan. Maar er is nog steeds dat ontwapenend engagement waarmee hij je weet in te pakken en dat in de Rome-vertelling zijn hoogtepunt kent. Christina Nilsson als Elisabeth zingt een perfecte Hallenaria met haar rijke, volle, warm getimbreerde sopraan. Vibrato en registerovergangen zijn goed onder controle. Moeiteloos stuurt ze haar dramatische uithalen trompetgewijs in de zaal. Haar internationale carrière (o.a. Aida in de Met) is al in de maak en we zien haar graag terug. Dshamilja Kaiser klinkt niet zo evenwichtig maar presenteert toch een rijke mezzoklank als Venus. Domen Krizajs lyrische bariton kon mij meer overtuigen als Rodrigo dan hier als Wolfram. Het timbre is niet al te helder en op interpretatief vlak zou hij nog kunnen groeien. Zijn affiniteit met het Italiaanse vak lijkt mij voorlopig groter. Andreas Bauer Kanabas leende zijn goed projecterende prachtbas aan de landgraaf. Hij zingt de partij met de spirituele autoriteit van een Sarastro. Ook Karolina Bengtsson was uitstekend als het herderinnetje met de poetsvodden.
Thomas Guggeis en het Frankfurter Opern- und Museumsorchester spelen de versie van Wenen (1875), de laatste waarop de blik van de meester heeft gerust. Beleven we met Guggeis een heruitgave van de stuurmanskunst van Sebastian Weigle? Hij neemt de prelude met grote beheersing in de lijn van wat we met dit orkest reeds gewoon waren onder Weigle. Ook het koper klinkt zeer beheerst. De prelude tot het derde bedrijf wordt gespeeld bij gesloten doek. Dat de regisseur zich opzettelijk wegcijfert is gepast want met zijn koortsachtige accelerandi en gekmakende crescendi is dit het hoogtepunt voor het orkest. Koorleider Tilman Michael vertrekt naar de Met voor minstens een jaar. Het zegt iets over de aanhoudend voortreffelijke prestaties van het koor in Frankfurt. Het was in staat tot zeer gedifferentieerd zingen, homogeen klinkend in de devotie van de pelgrims, transparant aanzwellend in de opwinding van de Wartburg.