Zelden begint een operavoorstelling met een minutenlange staande ovatie. De afscheidswoorden die de tot tranen toe bewogen intendant Stefano Pace aan Jodie Devos richtte deden het aanwezige publiek als één man rechtveren. Gelukkig was er ter compensatie van de herinnering aan dit tragisch overlijden de aanwezigheid van dat andere Waalse talent : Anne-Catherine Gillet was bijna perfect als Micaëla en zorgde voor de vocale hoogtepunten van de avond.
“In de liefde is er altijd één die lijdt en één die zich verveelt”, vond Honoré de Balzac. In de opera Carmen is die opdeling erg duidelijk: degene die lijdt is Don José en eigenlijk gaat de opera vooral over hem. “De jongeman uit Elizondo groeide op onder het juk van religie en matriarchaat”, zegt regisseuse Marta Eguilior in het programmaboek. “Een overgevoelige man die op de harde manier leerde dat er regels waren die gevolgd moesten worden en dat degenen die ze overtraden gestraft moesten worden en moesten boeten voor de gevolgen van hun daden”. Eguilior heeft van het katholieke obscurantisme in Spanje het alles overheersende thema van het stuk gemaakt. Alle beelden vinden hun inspiratie in de traditie van de Semana Santa. Het is een loodzware thematiek die de regisseuse hier op het stuk projecteert, één die het stuk veel minder goed verdraagt dan de luchtige slapstick waarmee Herbert Fritsch momenteel opnieuw uitpakt in Hamburg.
Boetelingen met punthoeden overspoelen de zaal met ritmisch geķlop en zelfkastijdende bewegingen nog voor Leonardo Sini de opmaat heeft gegeven voor de paso doble van de ouverture. Decors zijn er niet. Of toch ? Het zwarte achterdoek samen met de lichtregie (David Alcorta) vormen een onklopbaar decor wanneer het virtuoos wordt bespeeld. Dat is hier slechts af en toe het geval. Soldaten dragen een gigantisch kruisbeeld op de scène dat vervolgens over de hoofden van de gelovige massa zal tronen. Dansers scheiden zich op een organische manier af van de soldatenmassa. Ze lijken te worstelen met problemen van genderidentiteit. Er is beweging en een rotatie van beelden maar het gedweep met het Spaanse obscurantisme gaat snel vervelen omdat het alomtegenwoordig is en de regisseuse geen maat weet te houden. De relatie moeder/kind wordt ook helemaal uitgemelkt. Vaak zie je beiden op de achtergrond tijdens de duetten van Carmen en José. Dat wordt snel redondant. De teneur is dat Don José Carmen vermoordt als wraak op zijn kwelgeest van een moeder. Dat is veel te simpel. De tragedie van Don José ontstaat weliswaar vanuit zijn katholieke achtergrond. Zijn moeder heeft hem levenslang beschermd tegen de vrouwelijke verderfelijkheid. Vrouwen, zo leerde zijn moeder, zijn heiligen of hoeren. Zijn verwrongen kijk op vrouwen maakt dat hij onmiddellijk overstag gaat bij de minste aandacht van een sekssymbool als Carmen. Het is niet zonder belang te beseffen dat wanneer hij in de netten van Carmen terechtkomt hij nog een maagd is: “Jamais femme avant toi”, zingt hij in de cruciale scène waarin hij moet kiezen tussen liefde en plicht. Het verklaart ook zijn neurotische obsessie voor haar tot helemaal op het einde. Voor Don José zijn vrouwen nooit iets anders geweest dan kwelgeesten en daarom heeft hij onze sympathie ook al hanteert hij het mes even lichtvaardig als Wozzeck.
Wanneer de vrouwen getooid zijn met zwarte mantilla’s en kaarsen in de hand houden, versterken ze de beklemmende sfeer in het devote Sevilla. De cigarrera’s van de sigarenfabriek rijzen op uit de toneelvloer en roken hun papelito’s al dansend. Sara Cano’s choreografiën hebben soms een toegevoegde waarde, meestal zijn ze redondant en soms banaal zoals tijdens de dans-explosie in de herberg van Lillas Pastia, het moment waarop er écht gedanst moet worden. Carmens dans voor José verzuipt dan weer een beetje in een chaotische overkill van castagnetten van de dansers.
Het theater van Marta Eguilior is louter illustratief. Nergens ageren de solisten vanuit een innerlijke noodzaak. Dat maakt cruciale scènes in het stuk erg saai. De habanera bijvoorbeeld die Carmen op een podest met rozen uitvoert (een soort paso die je tijdens de semana santa in de straten van Sevilla kan zien) verloopt zonder enige interactie met de soldaten terwijl het hier is dat zij haar trukendoos van verleidingskunsten geacht wordt te tonen. Zo wordt ze nooit tot een erotisch projectievlak voor de mannen. Er is ook nauwelijks sprake van erotische spanning tussen de beide hoofdprotagonisten.
Zelfs de smokkelroute van Carmens vrienden loopt langs een bos met bomen die er uitzien als de takken van een doornenkroon. De quadrille van de toreadors culmineert in een aardige choreografie met de muleta. Het koor, aarzelend in het begin, zal beter worden in de finale. Tot tweemaal toe zal het kinderkoor goed presteren en zingen met het nodige zelfvertrouwen.
![](https://substackcdn.com/image/fetch/w_1456,c_limit,f_auto,q_auto:good,fl_progressive:steep/https%3A%2F%2Fsubstack-post-media.s3.amazonaws.com%2Fpublic%2Fimages%2F93d1fa42-fec3-4882-907b-65f76dd7097e_5792x3854.jpeg)
Arturo Chacon-Cruz’ grootste gebrek als Don José is de totale afwezigheid van de baritonale kleur in zijn timbre. Don José, dat is Jon Vickers territorium en de baritonale kleur is essentieel om te overtuigen in de bloemenaria en de finale. Het vibrato is vaak van een licht bibberende onaangenaamheid. Ginger Costa-Jackson lijkt mij een Carmen die zich niet thuisvoelt in haar stemvak. Alles klinkt onnatuurlijk en geforceerd. In de Da Ponte-trilogie in Brussel zat ze veel beter in haar rol. Toch weet zij bij momenten haar kernwoorden “la liberté” met een groot geluid in de zaal te gooien. De korte monoloog waarbij ze haar noodlot accepteert na het lezen van de kaarten, kan ze dramatisch onvoldoende gestalte geven.
Anne-Catherine Gillet zingt Micaela met een aantrekkelijke stemvoering, goede articulatie en een fraai timbre. Pierre Doyen als Escamillo heeft het moeilijk om af te dalen naar de laagste regionen van zijn bravoure-aria als pronkerige toreador maar hij laat een goed projecterende stem horen met een aangenaam timbre. Patrick Bolleire gaf veel stem aan Zuniga maar articuleert soms nogal slordig. Kleinere rollen als Le Remendado (Pierre Derhet) en Le Dancaïre (Ivan Thirion) zijn goed ingevuld.
In de mediterrane soep die Leonardo Sini opdiende was er een klein Spaans pepertje te weinig. Het orkest klonk alsof het te dun was bezet. Het komt wel vaker voor. Hadden we in Pelléas et Mélisande niet een heel ander orkest gehoord?