Auteur: Johan Uytterschaut
Na de creatie van Brett Deans Hamlet in Glyndebourne in 2017 stond er in The Guardian: “New opera doesn’t often get to sound this good”. Laat ik dit een kwestieuze uitlating vinden. In zekere zin ook gratuit. Zelfs al kan ze waar zijn. Ik verklaar mij nader.
Eerst waar geen twijfel over bestaat. De partituur van Brett Dean is een pretpark voor orkest en dirigent: uitdagend, complex, met een overvloed aan kleurcombinaties, een onuitgegeven slagwerksectie (voer voor een nieuw handboek orkestratiekunde), “Fernorchester” in beide podiumloges. Muziek van de 21ste eeuw mag zo klinken. Zonder discussie. En de uitvoering door het Metorkest (o.l.v. Nicholas Carter) is zoals steeds van een superieure kwaliteit.
Al iets minder overtuigend: de vocale schriftuur. Tegen het net beschreven orkestraal geweld opboksen is geen sinecure. Zelfs Richard Wagner schrijft nergens zo ondoorzichtig dat zijn zangers erin ten onder gaan. Richard Strauss deed dat aanvankelijk wel, maar is daar met de nodige humor van terug gekomen. En dan is er Deans melodievorming. De veel geprezen “lyriek” waar het vooraf en tijdens de interviews steeds over ging? Niet gemerkt. Of nauwelijks. In dat opzicht was de trailer die de Met in HD de vorige keren liet zien misleidend. Er komen inderdaad enkele rustpunten in de partituur voor waar ruimte ontstaat voor een stem die een genietbare zin mag debiteren, zoals het toneelstukje van de Moord op Gonzago, of Gertruds monoloog naar het slot. Maar die zijn véél te schaars. In opera verwacht je toch een muzikale tegenhanger van de librettotekst. En er zijn honderdduizend manieren om dat op interessante wijze te doen. Luister bijvoorbeeld naar Alban Bergs Wozzeck of naar Thomas Ades’ Exterminating Angel. Hier dus niet. De te zingen zinnen zijn bijna voortdurend springerig, hoekig, prosodisch absurd, soms extreem qua ligging. De voor de hand liggende voorbeelden komen (vooral) uit de Music Manchester Group van Peter Maxwell Davies en Harrison Birtwistle. Ik dacht dat dat soort destructieve esthetiek al lang achter ons lag. Het is uiteraard Deans recht om zo te schrijven, maar ik word daar helemaal niet gelukkig van. Voor alle duidelijkheid, geen kwaad woord over de zangers die dit voor elkaar hebben gekregen, de Hamlet van tenor Allan Clayton op kop, en zeker ook een eervolle vermelding voor John Relyea (de geest, de leider van de komedianten, en de grafdelver).
En zo kom ik bij het grootste bezwaar tegen deze opera. Hoe confronterend Birtwistle’s Punch and Judy ook is, het stuk heeft een duidelijke opbouw die vertrekt van een gedegen muziekdramaturgie. De boodschap is een schreeuwerige jaren-’60 rebellie tegen van alles en nog wat, maar er zit tenminste een dramatische visie achter. In deze Hamlet krijg ik de indruk dat Shakespeare het maar moet oplossen. De soundtrack krijgt hij er gratis bij. Wel, zo werkt het niet. Hoezeer het toneelstuk drama is, zo afwezig is het muzikale drama in deze opera. Armoede aan muzikaal materiaal is voor mij meestal een beproeving. Zoals ik pleeg te zeggen: “minimal music is of minimal interest”. Maar de partituur van Brett Dean slaat compleet door in de andere richting. Dit stuk lijdt aan de ziekte van onze tijd: een overload aan informatie zonder dat er iets mee gebeurt. Om Claude Shannon’s informatietheorie te citeren: waar blijft de redundantie? Waar kan je je als toeschouwer van een universeel drama als Hamlet aan vasthouden als de muzikale meerwaarde die erop zou moeten geprojecteerd zijn daar niets mee te maken lijkt te hebben? Of laat ik het omdraaien: moet opera vandaag blijven vasthaken aan de recepten van vroeger? Geenszins, maar er zijn principes die de kunst van het muziekdrama op tijdloze wijze blijven sturen tot een boodschap die je naar de keel grijpt. Die zijn hier afwezig.
Zelfde probleem met de regie van Neil Armfield. De scenografie van Ralph Myers bood zeker mogelijkheden in haar sobere elegantie. Maar de scenebeelden werden meegesleurd door de chaotisch klinkende drukte, wat de overspanning nog erger maakte. Het mag merkwaardig heten dat de meeste acteerprestaties daarin overeind bleven.
Het is mij na één beluisering niet duidelijk in hoeverre het libretto van Matthew Jocelyn daar mede verantwoordelijk voor is. Hij biedt zeker werkbare oplossingen voor de valkuilen van de al te evidente quotes uit Shakespeares tekst. Een zicht op de librettostructuur is mij echter niet helemaal duidelijk geworden. Dat kan ook niet wanneer je overspoeld wordt door een muzikale tsunami.
Gelukkig is the rest silence.