Auteur : Jos Hermans
In 20 hoofdstukken werd door Thomas Voigt, hoofdredacteur van Fono Forum, het leven en vooral de 55-jarige toneelcarrière van Martha Mödl geschetst aan de hand van een reeks openhartige, vrijmoedige gesprekken. Het relaas daarvan vond zijn weg naar de Berlijnse uitgeverij Parthas als een soort autobiografie met als titel So war mein Weg.
Als sleutelfiguur van het naoorlogse Bayreuth profileert Martha Mödl zich in deze gesprekken als een onwaarschijnlijk eerlijke, bescheiden, collegiale - “nooit was ik een diva!” - kunstenares met een hart voor opera als onvervalste theaterbelevenis. Mödl ervoer het zingen als een vorm van wellust en wist met haar talent voor het instinctieve aanvoelen van theatrale waarachtigheid grote regisseurs te boeien en even grote dirigenten tot extase te voeren. Theatervernieuwers als Günther Rennert en vooral Wieland Wagner deden er hun voordeel mee. Mödls intuïtieve acteerkunst werd door Wieland Wagner aangewend om Wagners werken te ontdoen van hun mythische ballast en Wagner voor het eerst onder de mensen te brengen.
Mödl beleefde haar topjaren van 1950 tot 1955, een beetje zoals Maria Callas. En net zoals Callas was ze een hoogst suggestieve podiumpersoonlijkheid gehandicapt door een onwaarschijnlijke bijziendheid. Net zoals Callas was ze ongelukkig in de liefde. Beiden hadden het toneel nodig als bescherming tegen de eenzaamheid. Maar anders dan La Divina wist Mödl haar stem tot op hoge leeftijd te conserveren, een prestatie waartoe Callas niet in staat bleek en die Mödl aan haar drastische dieetkuren wijt. Na de voorstelling stapte Martha meestal doodongelukkig van het toneel, haar privéleven was een regelrecht fiasco. Als getalenteerde actrice en hoogdramatische coryfee van het operatoneel trok zij steeds mannen aan die haar meteen verlieten eens zij haar als privépersoon hadden leren kennen. Net als Kirsten Flagstad was Martha Mödl het tegenovergestelde van een societyfiguur.
Geboren in 1912 als dochter van een Nürnbergse kruideniersdochter en een Boheemse kunstschilder is Martha Mödl door de natuur voorbestemd om zangeres te worden. Al vroeg is duidelijk dat zij over uitzonderlijke vocale middelen beschikt en over een trefzeker instinct voor het theater. Vader Mödl laat zijn gezin in de steek als Martha nauwelijks 12 jaar oud is. Aangewezen op het gezelschap van de moeder, die zelf nooit hertrouwt, ontstaat een levenslange intieme band tussen de dochter en haar moeder.
Mödls zangcarrière start pas vrij laat, op haar dertigste, midden in de oorlogsjaren in Remscheid. Nauwelijks heeft zij haar debuut als Hänsel in Humperdincks sprookjesopera gezongen of het theater wordt gebombardeerd. In een turnzaal wordt verder gespeeld waar de intendant van Düsseldorf haar hoort en haar prompt een contract aanbiedt als eerste mezzosopraan. Dat lukt evenwel pas na de oorlog. Ondertussen moet de nieuwbakken mezzo granaten draaien in een munitiefabriek. Eens de oorlog voorbij trekt zij te voet naar Düsseldorf waar zij een nieuwe intendant aantreft die tot haar grote vreugde het contract van zijn nazi-voorganger bekrachtigt. Hier heeft zij haar eerste grote succes als Carmen. Günther Rennert hoort haar en haalt haar vervolgens naar Hamburg. Vanaf 1948 neemt haar carrière hier een hoge vlucht met grote dramatische partijen voor mezzosopraan zoals Carmen, Azucena, Octavian, Eboli en Marie in Wozzeck.
Slavische kattenkop
In 1950 begeeft zij zich voor het eerst in de schemerzone tussen mezzosopraan en dramatische sopraan en zingt zij haar eerste Kundry onder Joseph Keilberth in Berlijn en onder Wilhelm Furtwängler in Milaan. Met haar “slavische kattenkop” acht zij zich eerder ongeschikt voor de vertolking van Wagners germaanse heldinnen. Doch als Kundry wordt zij vervolgens door Wieland Wagner naar Bayreuth gehaald voor de heropening van de Festspiele in 1951. Dan volgt Isolde onder Karajan en tenslotte de drie Brünnhilde’s - haar favoriete rol - die haar topjaren markeren als hoogdramatische sopraan van 1950 tot 1955. Een decennium lang zet zij maatstaven voor de interpretatie van Wagners heldinnen. Haar uiterst menselijke vertolkingen van deze personages openen nieuwe dimensies die voor het voortbestaan van Wagners werken na de ineenstorting van het Derde Rijk van groot belang zijn. Martha Mödl wordt tegelijk ambassadrice voor Wagner in de gehele wereld - in Europa zowel als in Amerika.
Haar glanzend debuut in Bayreuth brengt haar vervolgens naar Wenen, Stuttgart, Milaan en New York. Op de legendarische 5e november 1955 maakt zij als Fidelio de heropening van de Weense Staatsopera mee. In Milaan, dat kort na de oorlog merkwaardig genoeg een soort toevluchtsoord voor Wagnerzang is geworden, staat zij aan de zijde van Furtwängler. Ook in Stuttgart vindt zij artistiek onderdak in een huis dat sterk verbonden is met Wieland Wagner en Günther Rennert. Stuttgart wordt in die jaren het “Winterbayreuth” genoemd en is onder intendant Walter Erich Schäfer tot het leidende artistieke theater van Duitsland gevoerd.
Ook aan de New Yorkse MET waar haar podiumpersoonlijkheid niet gedragen wordt door de congeniale regie van Wieland Wagner kan haar zangerspersoonlijkheid zich doorzetten en kan zij triomfen oogsten als Isolde en Brünnhilde niettegenstaande de onvolkomenheden van vaak verouderde ensceneringen.
Bij de heropening van het heropgebouwde Nationaltheater in München in 1963 neemt zij afscheid van het hoogdramatische vak ten voordele van het karaktervak. Met rollen als de Amme in Die Frau ohne Schatten, de kosteres in Jenufa, Klytemnestra in Elektra, Herodias in Salome, Gräfin Geschwitz in Lulu, Begbick in Mahagonny, de gravin in Pique Dame kan zij haar ongebroken vitaliteit als actrice verder uitleven zonder vocaal in de problemen te geraken. Met Waltraute in Götterdämmerung neemt zij afscheid van Bayreuth in 1967. Einde jaren ‘70, als zij al bijna 60 is, kan haar carrière nog eens pieken door het zingen van rollen in hedendaagse opera’s. Zo werkt zij mee aan de wereldpremières van Fortners Bluthochzeit, Zimmermanns Die Soldaten, Gottfried von Einems Besuch der alten Dame, Hans Werner Henze’s Elegie für junge Liebende en Melusine, Troades en Gespenstersonate van Aribert Reimann.
Het geheim van Martha Mödl was intuïtie, spontane en totale identificatie met haar personages : “Ik kan mij niet op het toneel begeven en denken, zoals zovele anderen: zo, binnen 2 maten komt die moeilijke passage en dan neem ik maar best die positie in om daar heelhuids door te komen. Ik heb altijd gezongen en er nooit over nagedacht hoe ik het doe omdat ik steeds met al mijn zintuigen tegelijk er tegenaan ben gegaan.”
Bekentenissen
“Het wezenlijke van Martha Mödls vertolking kan enkel worden aangeduid en niet beschreven: het is de grootheid van een stijl die van de persoon niet kan worden gescheiden. Martha Mödl zingt niet gewoon de noten zoals anderen dat ook doen maar haar zang is onwillekeurig expressie; zo dwingend dat men kleine zwakheden van de stem nauwelijks bemerkt - zwakheden die Martha Mödl niet hoeft te vrezen omdat deze bij haar niets betekenen.” (CARL DAHLHAUS)
“Ik heb Mödl in de rol van Kundry mateloos bewonderd en vooral omdat zij dat was wat ik nooit kon zijn of nooit wilde zijn. Ze heeft zich telkens opnieuw totaal aan het toneel overgegeven, ze heeft elke rol met de grootste intensiteit doorleefd, zonder zich om haar stem te bekommeren. Mijn stellingname is dat men dat eigenlijk niet mag doen... De wens om te kunnen zijn zoals zij raakt altijd slaags met het nuchtere besef zo niet te mogen zijn.” (CHRISTA LUDWIG)
“Als geen ander toont Martha Mödl ons dat artistieke zelfovergave - en niet theatraal exhibitionisme! - ook vandaag nog sterker op het publiek inwerkt als gladde artistieke perfectie. Zang, persoonlijkheid en vertolking vormen bij Mödl een absoluut onscheidbare eenheid net zoals Richard Wagner dat -zo weten wij uit zijn extatische beschrijvingen - bij Schröder-Devrient heeft beleefd. Ik geef graag toe, dat ik, in zaken waar ik uiterst wantrouwig ben, Martha Mödl graag om raad vraag, wanneer ik iets te weten wil komen over zangers of dirigenten: haar aanbevelingen zijn de enige waterdichte tips die ik ooit van iemand heb gekregen omdat zij voortkomen uit een haast intuïtieve kennis die je alleen bij vrouwen aantreft, uit een aangeboren gevoel voor het geniale, voor het echte zowel als voor het onechte.” (WIELAND WAGNER)
“De stem van Mödl is een ware toverdoos. Andere stemmen kunnen zingen wat ze willen, je kan ze onmiddellijk herkennen. Bij Mödl herken je eerst enkel het toneelpersonage, zo kan haar stem zich aanpassen aan elke rol.” (WILHELM FURTWÄNGLER)
Wagner-discografie
Mödl behoort tot die zangeressen die door de CD niet helemaal op hun waarde kunnen worden geschat. Naast Fidelio en de Rome-Ring onder Furtwängler rekent ze zelf haar Isolde samen met Ramon Vinay o.l.v. Herbert von Karajan, een Wieland Wagner-productie van Bayreuth uit 1952, tot de hoogtepunten van haar discografie.
Als Isolde
• Tristan und Isolde
o.l.v. Karajan met Vinay,Malaniuk, Hotter, Weber, Uhde. Bayreuth 1952, Myto
• Tristan und Isolde-Szenen
o.l.v. Rother met Windgassen, Blatter. Oper Berlin 1952/54, Teldec
Als Brünnhilde
• Ring des Nibelungen
Keilberth met Windgassen, Hotter, Resnik, Vinay, Neidlinger, Greindl, Malaniuk, Uhde. Bayreuth 1953, Golden Melodram
• Ring des Nibelungen
Furtwängler met Suthaus, Frantz, Konetzni, Windgassen, Neidlinger, Patzak, Greindl, Klose, Jurinac, Grümmer. RAI Roma 1953, EMI
• Die Walküre
Furtwängler met Rysanek, Suthaus, Frantz, Klose, Frick. Wiener Philharmoniker 1954, EMI
• Die Walküre
Keilberth met Varnay, Vinay, Hotter, Milinkovic, Greindl. Bayreuth 1955, Melodram
Als Sieglinde
• Die Walküre
Keilberth met Varnay, Lorenz, Hotter, Milinkovic, Greindl, Nilsson. Bayreuth 1954, Melodram
Als Gutrune, Dritte Norn
Götterdämmerung
Keilberth met Varnay, Lorenz, Uhde, Greindl, Neidlinger. Bayreuth 1952, Paragon
Als Waltraute
•Götterdämmerung
Böhm met Nilsson, Windgassen, Greindl, Stewart, Dvorakova, Neidlinger. Bayreuth 1967, Philips
Als Kundry
• Parsifal
Knappertsbusch met Windgassen, Weber, London, Uhde, Mill. Bayreuth 1951, Teldec
• Parsifal
Krauss met Vinay, Weber, London, Uhde, Greindl. Bayreuth 1953, Arlecchino
• Parsifal
Knappertsbusch met Vinay, Greindl, Fischer-Dieskau, Blankenheim, Hotter. Bayreuth 1956, Hunt
Bron : MARTHA MÖDL – “So war mein Weg. Gespräche mit Thomas Voigt” - PARTHAS VERLAG, 1998, ISBN 3-932529-08-1