Auteur : Jos Hermans
Ambroise Thomas was de belichaming van het muzikale establishment van het Seconde Empire. Wanneer hij op 9 maart 1868 in Parijs de première viert van Hamlet heeft Verdi nog maar pas de première van Don Carlos achter de rug. Volgens regisseur Krzysztof Warlikowski was Don Carlos van grote invloed op het werk van Thomas. Ik ga dat zeker niet tegenspreken. Thomas’ Hamlet werd een wat versuikerde versie van het origineel van Shakespeare aangezien het moest passen in het sjabloon van de Parijse “grand opéra” maar het raakte een gevoelige snaar bij het Parijse publiek. Dat Edouard Manet in 1877 een schilderij wijdde aan Jean-Baptiste Faure als Hamlet, geeft een idee van de impact van het werk in zijn tijd. Hamlet vond snel zijn weg naar de affiches van het internationale repertoire: vijf jaar na de première had het reeds Leipzig, Londen, Boedapest, Brussel, Praag, New York, Sint-Petersburg, Berlijn en Wenen aangedaan. Tegen die tijd kreeg de opera zijn honderdste voorstelling in Parijs, waar hij in juni 1899 reeds 300 keer bleek te zijn opgevoerd. Sinds de jaren 1980 is het werk aan een langzame renaissance begonnen. Muzikaal valt er voldoende te beleven om Hamlet definitief in het repertoire op te nemen. Deze productie zal daar zeker aan meewerken; het was immers geleden van 1938 dat het stuk nog aan de Parijse opera werd gespeeld.
In tegenstelling tot het origineel van Shakespeare is er bij Thomas een happy-end. In stralende E-groot klanken wordt Hamlet gekroond als nieuwe heerser van Denemarken. Thomas zal dit slot wijzigen wanneer de opera twee jaar later in Londen zal worden gespeeld in een Italiaanse versie. In die versie sterft Hamlet door zelfmoord. Parijs houdt zich aan het origineel maar deromantiseert het stuk tot een studie in krankzinnigheid die zowel fascinerend als verwarrend overkomt. De Poolse wonderboy heeft er weer een eigenzinnige fantasmagorie van gemaakt, bevolkt door excentrieke randfiguren uit het Warlikowski universum, zoals steeds bezield met een grappige vorm van queerness.
Opwindende crescendi in het orkest, met trombone en pauken in een hoofdrol, typeren de prelude tot het eerste bedrijf. Wanneer het doek opengaat en de metaalgrijze contouren toont van een fysieke en mentale kooi die voor een rusthuis/psychiatrische kliniek zou kunnen doorgaan, zien we een sloffende Hamlet van middelbare leeftijd met zijn gehandicapte moeder Gertrude, gekluisterd aan een rolstoel, die televisie zit te kijken (Bressons “Les dames du Bois de Boulogne”). Claudius, Laërtes en Ophelia zijn bezoekers die zich vermeien in een kaartspel. Dat dit alles wordt gezien door de ogen van een Hamlet die verre van helder is, wordt gesuggereerd door de lichaamstaal van het hoofdpersonage.
Pas achteraf zal het duidelijk worden dat er twee temporele lagen naast elkaar bestaan: de bedrijven 1 en 5 komen overeen met het heden en omkaderen de lange flashback van bedrijf 2, 3 en 4. Daarmee suggereert de regisseur dat het middendeel gefantaseerd is en de aanleiding vormt voor Hamlets verblijf in het hospitaal. Wat gefantaseerd is door een gek geworden Hamlet, aangekomen in het heden, komen we nooit precies te weten. Uiteindelijk rijdt de regisseur zich vast in zijn spel met tijd, fantasie en realiteit. Dat kost deze pracht van een voorstelling een halve ster in de eindbeoordeling.
Een herneming van het orkestrale crescendo leidt het tussenspel (met de heerlijke trombonesolo) in dat de handeling verplaatst naar de mentale ruimte van Hamlets dialoog met de geest van zijn vader, een trieste witte clown met lange zwarte klauwnagels. Het ritmische patroon in de dialoog met het spook ontwikkelt zich al snel tot een oorwurm. Een griezelig ogende maan zoals in Von Triers Melancholia domineert het videobeeld op de achterwand.
In een tijdsprong van twintig jaar terug, zien we Hamlet vervolgens als een jongeman die nooit volwassen is geworden, die speelt met een op afstand bestuurbare speelgoedauto en die zijn jeugdtrauma's niet heeft overwonnen. Hij heeft de klap van de dood van zijn vader, die misschien niet eens aan een criminele oorzaak is gestorven, niet kunnen verwerken, net zomin als hij het huwelijk van Gertrude met Claudius heeft kunnen aanvaarden. Er is zeker sprake van een sterk oedipaal complex ten opzichte van de moeder en het vermoeden bestaat dat de hele liefdesaffaire met Ophelia het resultaat is van een verwrongen kijk op de werkelijkheid.
De kostuums zijn bijna allemaal jaren twintig. Gertrude draagt nu een maf hoedje met een veer. Het drinklied (Ô vin, dissipe la tristesse) voorzien van glaasjes melk, eindigt in een grappige choreografie (Claude Bardouil). In Hamlet is ook voor de allereerste keer een saxofoon te horen in de opera en Warlikowski laat de “historische” altsaxofoonsolo die de pantomime “la tragédie du roi Gonzague et de la reine Genièvre” inleidt, op het toneel “ontaarden” in een korte free jazz improvisatie. Echt vintage Warlikowski!
Zowel in muzikaal als in dramatisch opzicht is het derde bedrijf het sterkste. Wie weinig tijd heeft kan er zich toe beperken (het start op 1:33:45). De met stevig koper opgeladen prelude, deelt in de agitatie van Hamlet en de woede van zijn moeder, beiden het resultaat van het ontmaskerende effect van de pantomime. Ludovic Tézier gaat nu pas echt over tot volheid van stem en het markeert ongetwijfeld een nieuw hoogtepunt in zijn carrière. “Geen extravagantie meer in de opera” had Tézier einde vorig jaar nog laten optekenen in de Corriera della sera. Daarin bekende hij zich tot een zekere onvrede met moderne regisseurs, zijn zoon citerend die la Traviata niet meer herkende in de versie van Simon Stone, een productie die hij zelf had gecanceld. Tézier die van nature geen groot acteur is krijgt hier één van zijn beste acteerprestaties voor mekaar. Geen enkel aspect van zijn personage, gekweld door het verraad van zijn naasten en gedreven door een verlangen naar wraak, ontgaat hem. Het blijft de enorme verdienste van Warlikowski om het uiterste uit zijn acteurs te halen. Weinigen doen het hem na. Vergeefs zal je zoeken naar één enkel conventioneel gebaar in heel de voorstelling.
“Être ou ne pas être” draait net niet uit op een zelfmoordpoging. Jean Teitgen, met zijn eerder matig projecterende bas, is op zijn best in Claudius’ aria “Je t’implore, ô mon frère”. De toon en de noblesse van zijn frasering is hier het mooist. Polonius, Ophelia’s vader, blijkt een handlanger van Claudius te zijn (niet bij Shakespeare). Met het mooie trio (Hamlet-Ophelia-Gertrude) en het aansluitende duet Hamlet-Gertrude, congeniaal ondersteund door het orkest, komt ook Eve-Maud Hubeaux helemaal op dreef met haar heldere lyrische mezzo-sopraan. Haar Gertrude is nu eens een gewetenloze vamp, dan weer een bezorgde moeder, dan weer een gebroken vrouw. Ook Hubeaux is erg overtuigend in haar spel.
Het obligate ballet van het vierde bedrijf is geen hoogvlieger maar kent sprankelende momenten. Drie van de vijf delen zijn geschrapt. Een balletdanseres in tutu opent alvorens het koor en 6 dansers in te zetten. Lisette Oropesa is de stemacrobate van dienst en de “femme fragile” (in négligé) die de Parijzenaars zo fascineerde, om Ophelia’s waanzinscène met diva-allures te zingen. Het is een scène die nogal wat belcanto clichés bevat en ik vind ze overschat. Tijdens de wals deelt ze appelsienen uit i.p.v. bloemen; haar waanzin is nog het meest af te lezen aan de gezichten van de ongeïnteresseerde omstaanders met een appelsien in de hand. De ballade “Pâle et blonde”, deels gebaseerd op een Zweeds volkslied, verspreid een zekere melancholie. De serafijnse liederen die het neuriënd koor uit het meer doet opstijgen zijn zo mistig dat men zou kunnen geloven niet meer op aarde te zijn. In Parijs waar het meer afwezig is, stapt Ophelia in haar bad en gaat kopje onder op een stijgend pianissimo op een hoge B. Onnodig te zeggen dat de coloraturen en trillers Lisette Oropesa heel aardig lukken. In het vijfde bedrijf keren we terug naar het heden. De beide doodgravers doen forensisch onderzoek op een lijk. Hamlet manifesteert zich nu als de tegenhanger van zijn vader, gekleed in het pak van een zwarte clown. Tijdens het enigmatische slotbeeld blaast Ophelia de asse uit haar urne.
Thomas kon schrijven voor stemmen en heeft oog voor de balans met de solisten. Die komt in deze voorstelling nooit in het gedrang. Het is een gulle klank die Pierre Dumoussaud met het orkest van de ONP uitsmeert over de hoofden van het dankbare Parijse publiek, tegelijk ook fijnzinnig en met oog voor de kleuren die harpen, trombone, saxofoon en andere kopers toevoegen. Het hele derde bedrijf lang laat hij het orkest zeer geëxciteerd klinken en levert daarmee de dramatische impulsen af die het werk hier boven de middelmaat uittillen.
Nog te zien op Arte Concert tot 31.03.2024