Auteur : Jos Hermans
Regisseurs die zinnelijkheid naar het theater brengen kunnen altijd op mijn belangstelling rekenen. Zo iemand is oud-acteur Herbert Fritsch die onlangs nog wist te verrassen met een kleurrijke Carmen à la Offenbach in Hamburg. “Het is altijd goed als er in het theater geen plaats is om je te verbergen op het podium. Daar zie ik het meest”, zegt Fritsch. Het zijn woorden die van Robert Wilson hadden kunnen zijn. De verwantschap met de beroemde Texaan is dan ook frappant.
Er is aanvankelijk geen orkest te zien, het orkest zit verborgen achter het doek. Maar de orkestbak lijkt op zijn beurt ook de muziek te verbergen want waarom klonk het Sinfonieorchester Basel o.l.v. Clemens Heil zo weinig transparant? De contrabassen en pauken klonken wollig, details waren zelden te horen, enkel de solistische momenten van klarinet en fagot klonken enigszins helder. Voor de “Dans van de zeven sluiers” werden xylofoon, extra pauken, en kleine percussie-instrumenten ingezet aan weerszijden van de orkestbak en dat klonk allemaal kristalhelder. Het is één van de redenen waarom de Dans het muzikale en scènische hoogtepunt van de avond kon worden. Aan de door Strauss geautoriseerde reductie voor kleinere theaters kan het niet liggen. Die verschilt enkel van de gangbare versie door een reductie van de koperblazers. Basel lijkt mij dus een reuzegroot akoestisch probleem te hebben van zodra zij een groot orkest in de orkestbak tracht te accomoderen, een probleem dat mij voordien nooit is opgevallen omdat het orkest meestal op de scène plaatsnam of omdat het om een kamerorkest ging. Verlies aan detail is voor een werk als Salome als een doodsteek. Ongetwijfeld was Fritsch’ scenografische oplossing niet compatibel met een orkest op het toneel.
Het is een sensuele aanblik die het toneel biedt nadat het licht in de zaal is gedoofd tot Bayreuthse duisternis. Het cyclorama in de diepte van het toneel is Wilsoniaans blauw, de maan is een witte cirkel. De vloer glimt in het maanlicht met centraal in een uitsparing het hoofd van Johannes de Doper. Twee glimmend gouden tronen zijn de enige decorstukken. De scène verliest zijn betovering al snel omdat er met het scènebeeld weinig gedifferentieerd wordt omgesprongen : hoofdzakelijk gaat het om een transitie van blauw licht met witte maan naar paars licht met rode maan in de finale. De grootste betovering gaat uit van het scènebeeld tijdens de Dans van de zeven sluiers.
De joden dragen witte kousen, lange zwarte jassen en bonte hoeden. De Nazareners dragen latexpruiken, Herodes en Herodias hebben de trekken van antieke personages uit een Pasolini film. Salome danst blootvoets in een rose kleed. De hele avond lang zal ze dansen, niet volgens een choreografie op maat van een verleidelijke jonge vrouw maar met de nukkigheid en het improvisatietalent van een kind. Ze ploft haar voeten op de grond, ze bonkt het hoofd tegen de wanden, ze geniet van het jennen van haar ouders. Steeds is ze in beweging en Heather Engebretson reveleert zich als een natuurtalent in het fysieke theater dat Fritsch hier van haar vergt. Sterker nog, ze heeft ook de stem die past bij de rol, en dat is des te meer opmerkelijk daar ze vanwege haar kleine gestalte veroordeeld is tot rollen van kindvrouwen als Cherubino en Butterfly. Het timbre is mooi, het vibrato goed onder controle, de dramatische uithalen verbluffend.
Was Peter Tantsits verkouden? Zijn stem klonk mij nooit echt helder. Jasmin Etezadzadeh zong een gave Herodias. Fijn om nog eens een jonge sopraan te horen in een rol die in grote operahuizen altijd uitbesteed wordt aan een sopraan die over haar hoogtepunt heen is. Jason Cox was een stemvaste Jochanaan met een mooie diepte, Ronan Caillet en Nataliia Kukhar geschikt als Naraboth en Herodias’ Page.