Auteur : Johan Uytterschaut
Ik ben altijd al een fan van Robert Carsen geweest. Niet speciaal voor de Puccini-cyclus in onze operahuizen, maar voor de bijzondere producties die ik her en der zag en die telkens weer in mijn mentale map “te onthouden” zijn terecht gekomen. Zo onder andere een Rusalka, een Capriccio en een Ring. Ook de Falstaff in New York hoorde daarbij zoals hij een tiental jaren geleden te zien was, toen met Ambrogio Maestri in de titelrol.
Ik apprecieer Robert Carsen omwille van de subtiele fantasie die hij aan de dag legt. Hij is een meester in het creëren van relevante verbanden tussen de originele tijdruimtelijke situering, tekstdetails die een zichtbare waarde (kunnen) hebben en een nieuwe setting. De Falstaff in New York is daar opnieuw een schitterend voorbeeld van. Het laat-zestiende-eeuwse decor van The Merry Wives of Windsor vormde tegenover de late negentiende eeuw waar Boito en Verdi in werkten een veilige afstand om er grappen en grollen mee uit te halen zonder de stijfburgerlijke moraal van de toenmalige bourgeoisie al te zeer te schofferen – te vergelijken met de transpositie van Dumas’ Dame aux camélias naar de 17de eeuw in La Traviata. Carsen had ervoor kunnen kiezen om Sir John in een modern pak te wringen, maar dat doet hij niet: hij wijkt uit naar de jaren 1950, waar een interessante spanning heerste tussen moraal en vestimentaire opulentie. De dames zwieren in hun jurken met zichtbaar plezier doorheen de decors die ofwel aartsconservatief zijn (Falstaffs “club”) of speels in pastelkleurtjes gestoken (de keuken van Mrs Ford). In onze ogen een schouwspel met een hoogstaande amusementswaarde die aan Hollywood doet denken.
In die context worden de interacties tussen de personages schaamteloos uitvergroot, waarbij de verantwoordelijkheid sterk op de schouders van de acteurs komt te liggen. Het is daarbij zaak de partituur in het oog te houden; die is immers – tekst en muziek – evenzeer geconcipieerd in de beste traditie van de opera buffa: een ode aan de hilariteit. Menig regisseur zou het risico kunnen lopen zich te vergalopperen in platitudes, en gags zonder reële meerwaarde. Zo niet Carsen. De persoonlijke aanpassingen die hij doorvoert zijn altijd weldoordacht en in evenwicht met de bron. Een voorbeeld. Bij Boito worden Falstaffs trawanten na zijn tirade over “l’Onore!” letterlijk buiten geveegd, met een borstel. Bij Carsen worden zij buiten gejáágd met een jachtgeweer. Perfect symbool voor Falstaffs mindset van dat moment: de jacht op het vrouwvolk is open! Of nog eentje, om het af te leren. In de wasmandscène zie je Falstaff niet door het raam vallen. Maar wanneer Ford gaat kijken om zich te verkneukelen in ’s mans lot, krijgt hij een klets water in zijn gezicht: twee grappen voor de prijs van één.
Deze productie kan rekenen op een uitgelezen cast van zangers en acteurs. Michael Volle is een magistrale Falstaff. Op zijn 63 zingt hij nog steeds de pannen van het dak met onaanvechtbaar technisch meesterschap. En hij acteert bovendien als de beste. Laat zich nergens betrappen op mindere momenten, noch op overacting. Che artista! Zijn collega’s moeten daar overigens niet voor onderdoen. Alle stemmen renderen op hoog niveau in een demonstratie van professionaliteit: van de vis comica van Marie-Nicole Lemieux (Mrs Quickly) tot de kwetsbaarheid van Christopher Maltman (Mr Ford). Maar evengoed de Mrs Ford van Ailyn Pérez (prachtsopraan), de Meg Page van Jennifer Johnson Cano (een mezzo om bij te smelten), de Nannetta van Hera Hyesang Park (fris en verleidelijk), en de Fenton van Bogdan Volkov (een tenor om te onthouden); en de kleinere rollen vallen nergens uit de toon.
Deze opera zingen met één van de beste orkesten ter wereld is uiteraard een grote luxe. Dat niet alleen wegens de verraderlijke complexiteit van de partituur waar één fractie van een seconde concentratieverlies faliekant afloopt. Onder de baton van Daniele Rustioni worden ook alle nuances verzorgd, van de vocale ensembles die soms tot het uiterste gaan, over orkestrale uitbarstingen die het gevoel voor balans op de proef stellen, tot impressionistisch verfijnde momenten waar het orkest nog het minst van al op zijn lauweren kan rusten.
Conclusie: er valt op deze productie eigenlijk niets af te dingen.
Opnieuw te beleven bij Kinepolis op 10 april.