Auteur : Jos Hermans
De zomer van 2022 was de zomer van het dilettantisme. Alle drie de grote zomerfestivals kenden hun beschamende dieptepunt: Satoshi Miyagi’s Idomeneo in Aix-en-Provence, Lydia Steyers “Die Zauberflöte” in Salzburg, Valentin Schwarz’ Götterdämmerung in Bayreuth. Dieptepunten, zo onwaarschijnlijk dat je het nauwelijks kan geloven. Dieptepunten die een totaal gebrek aan empathie demonstreerden voor wat werkt en niet werkt op een operatoneel en die niet uitsluitend aan onervarenheid konden worden toegeschreven. Het is een trend waarvan je hoopt dat hij zich niet doorzet.
Deze catastrofes lagen volledig in de lijn van datgene wat Philippe Jordan vorige zaterdag in Kurier liet optekenen : “De afgelopen twee jaar hebben mij bevestigd dat ons theater, wat regie betreft, een fatale weg is ingeslagen. Zelden in mijn carrière hebben producties me gelukkig gemaakt (..) De oplossing kan niet zijn om onverstoorbaar door te gaan op de platgetreden weg van het Duitse Regietheater, dat op hol slaat. Dirigenten werken maanden, voor sommige werken zelfs jaren, aan de partituur. De beste zangers bereiden zich jarenlang voor op een nieuwe grote rol. Maar bij veel, om niet te zeggen de meeste, huidige regisseurs betreur ik een echt gebrek aan voorbereiding. Een thema nemen, er iets omheen verzinnen of het op een primitieve manier bijwerken is geen kunst in de ware zin van het woord.”
Jordan gooit daarmee een knuppel in het hoenderhok die door menige artistieke directie niet onopgemerkt zal zijn gebleven. Een debat hierover is echter onmogelijk. Het betreft de spagaat waar elke regisseur voor zichzelf een antwoord moet op vinden: de eeuwige spanning tussen getrouwheid aan het werk enerzijds en noodzakelijke scènisch/interpretatieve innovatie anderzijds. De muziekkritiek moet zijn rol blijven spelen en elk dilettantisme aan de kaak blijven stellen.
Het kan zijn dat het Opernhaus Zürich zich in deze context tot de nok had gevuld in de verwachting een modelopvoering van Die Walküre bij te wonen maar daarvoor was Andreas Homoki’s behandeling van het stuk dan weer te conventioneel. De speelsheid die Das Rheingold had gekenmerkt was grotendeels verdwenen. Dat lag in eerste instantie aan het stuk zelf dat zich met zijn lange duetten niet zo goed laat inpassen in het Homoki-concept dat helemaal is afgestemd op de bewegingsdramaturgie van een draaitoneel. En was de balans tussen orkest en solisten quasi perfect in Das Rheingold, hier is het het orkest dat al te vaak de overhand neemt.
Al snel is duidelijk dat het orkest de ster van de avond zal worden. Gianandrea Noseda en de Philharmonia Zürich vinden mekaar geheel in deze partituur. Impressionant zijn de contrabassen. Nooit klinken ze wollig. Het koper musiceert met een verhevenheid die tegen het sacrale aanschurkt, niet alleen bij de Todesverkündigung maar ook bij het plaatsen en het trekken van het zwaard uit de essenstam, twee spiegelende momenten in deze productie. Messcherp klinken de strijkers in de drie preludes. De solomomenten zijn kristalhelder. De orkestklank blijft transparant tot in de orkestrale tutti. De orkestbak accomodeert een kleine 140 muzikanten en dat blijkt een wereld van verschil te maken met Der Freischütz daags voordien in Basel.
Magnus Vigilius zong de Siegmundpartij vanaf een lessenaar ter vervanging van de onfortuinlijke Eric Cutler die zich ziek meldde en zich diende te beperken tot zijn spel. De onnatuurlijkheid van deze noodoplossing verbrak grotendeels de magie tussen het Wälsungenpaar. Vigilus was echter een zeer valabele vervanging met een heldere, goed projecterende stem met een aangenaam timbre zonder baritonale kleur.
Opnieuw verdeelt een draaitoneel de ruimte in vier kamers met hoge witte wanden: de hut van Hunding, het Walhalla met zijn conference desk, de slaapstede van Brünnhilde, een besneeuwd, winters woud voor de Todesverkündiging. Wotan spookt op de achtergrond, in een zwarte mantel en met een hoed op het hoofd. Dit Wälse-kostuum, dat op een bundeltje gevouwen en met minachting door Fricka zal worden behandeld, zal ook tot voorwerp van Wotans zelfhaat worden. Als toeschouwer bezorgt hij Sieglinde de beker om Siegmunds dorst te lessen. Sieglinde is geen doetje en Hunding is geen monster. Zowel Siegmund als Sieglinde beroeren de plek van de essenstam waar het zwaard behoort te zijn maar dat er niet is. Pas tijdens “Der Männer Sippe”, Sieglinde’s relaas van haar gedwongen huwelijk, zullen we Wotan het zwaard in de essenstam zien steken in aanwezigheid van de in bontjassen gestoken clan van Hunding. Christof Fischesser, zingt een geschikte Hunding maar het timbre is niet helemaal helder. Daniela Köhler als Sieglinde beschikt over een indrukwekkend projecterende stem waarmee ze al Brünnhilde zong in Leipzig en Bayreuth. Die zet ze met succes in tijdens de dramatische passages, maar ze kan ook een licht onaangenaam en penetrant geluid voortbrengen. Het timbre mist warmte en het vibrato is soms overdadig.
Wotan is erg in zijn sas met het bezoek van de Walküren aan zijn vergulde lange tafel in het Walhalla. De confrontatie met Fricka schrikt hem geenszins af. Patricia Bardon komt een beetje tekort om Wotan met echte mezzo power de mantel uit te vegen. Het tweede bedrijf wordt gedomineerd door de klassevolle prestatie van Tomasz Konieczny. Hij bevestigt niet alleen de uitstekende indruk die hij in Rheingold had achtergelaten maar slaagt ook glansrijk in de lakmoestest. Voor elke Wotan is dat de monoloog. Die was zeer intelligent gearticuleerd met alle mogelijke nuances, samen met een perfecte dictie van het Duits. Wotans monoloog wordt dan bijzonder opwindend. En bij God, dit was opwindend ! Dynamisch en interpretatief was dit ook zeer gedifferentieerd. Soms voelde hij zich zo vrij dat het leek alsof hij een gesproken dialoog ging inzetten. Noseda houdt zoveel van zijn orkest dat hij het te luid laat spelen in de climaxen die voor Wotan zijn bedoeld, passages als “Götternot” en “So nimm meinen Segen, Niblungen-Sohn”. Jammer.
Camilla Nylund heeft mijns inziens een beetje te hoog gegrepen met deze Brünnhilde. Een hoogdramatische Wagnersopraan is zij volgens mij niet, net zomin als Nina Stemme. Maar haar dictie is tenminste vlekkeloos. De hojotoho-salvo’s waren vlekkeloos, de lyrische delen erg mooi. Nylund wordt één van de belangrijkste Brünnhildes van onze tijd, meent Noseda. Dat zullen we dan aan het eind van Götterdämmerung pas kunnen beoordelen. Voorlopig heb ik heb niets gehoord dat daarop vooruitwijst.
Fijn om te zien is dat de speer weer een deel van de bewegingsdramaturgie opeist, weliswaar niet zo uitgesproken als bij Kupfer in Bayreuth. Donder en bliksem zijn via luidsprekers te horen in het besneeuwde woud waar Siegmund en Hunding mekaar zullen treffen. Mij stoorde het geenszins. Ook niet dat Hunding Siegmund in de speer van Wotan duwt.
De Walkürenritt is de enige passage waarbij het draaitoneel nuttig ingezet kan worden in de zin van Rheingold. Het is dan ook het scènische hoogtepunt. De Walküren evolueren van kamer tot kamer, kunnen afzonderlijke groepjes vormen en fascineren door hun grote beweeglijkheid. Voor de rest van het stuk heeft het draaitoneel nauwelijks een meerwaarde gehad. Dat de gevallen helden zich als angsthazen verweren met speelgoedzwaarden komt in de buurt van Homokiaanse slapstick. De Walküren hebben zoveel girl power dat ze over de wall of sound van het orkest heen geraken. Maar het derde bedrijf wordt door het systematisch te luide orkest ook een vermoeiende zit. Tijdens “War es so schmählich” klonken de solo-instrumenten tweemaal zo luid als de sopraan. Dat geeft een idee van het balansprobleem en Konieczny zal niet meer in dezelfde mate kunnen gloriëren zoals in het tweede bedrijf.
Brünnhildes rots is een als een grote brok houtskool die Loge in de finale maten zal laten opgloeien wat het onbehaaglijke gevoel zal verschaffen dat de slapende Brünnhilde gegrilld wordt. Na het afscheid stort Wotan in mekaar als een gebroken man. Na zijn laatste indrukwekkende uitsmijter “Wer meines Speeres Spitze fürchtet durchschreite das Feuer nie”, waarmee hij nog net boven het orkest uitkomt, gaat hij over tot de orde van de dag. Het Wälse-pak gaat wellicht naar de stomerij. Het kan in Siegfried nog van pas komen.