Auteur : Jos Hermans
Giacomo Puccini zocht en vond een middenweg tussen Verdi en Wagner. Het is een weg die ook door andere componisten van het verismo werd bewandeld en die onmiskenbare meesterwerken heeft opgeleverd. Of het minder gespeelde "Il Trittico" daartoe behoort is een andere vraag. Dat dit zonder enige reserve geldt voor het jaloeziedrama "Il Tabarro", het eerste deel van de trilogie, daarover lieten de Salzburger Festspiele geen misverstand bestaan. Het is vintage Puccini met spannende sfeerscheppende muziek, passionele liefdesduetten en een aangrijpende finale. In "Suor Angelica" kabbelt de muziek rustig en tegelijk ongeduldig voort tot aan de harde confrontatie met La Zia Principessa. De hartverscheurende finale die daarop volgt zal geen moederhart onberoerd laten maar ze doet anderzijds teveel een beroep op goedkoop sentiment. Erg jammer. "Gianni Schicchi" tenslotte stelt ons voor een scènisch probleem: het stuk geeft nauwelijks speelruimte aan de regisseur. Die kan niet anders dan zich vrij letterlijk aan de tekst te houden waardoor het stuk zeer voorspelbaar wordt. Alle ensceneringen van Gianni Schicchi lijken daarom op mekaar.
Persoonlijk heb ik de volgorde van de eenakters binnen Puccini’s trilogie altijd al problematisch gevonden. Het muzikaal zwakste stuk aan het eind plaatsen is niet erg logisch, zelfs niet wanneer het bedoeld is als catharsis na een “pièce noire” en de sentimentele tragiek van Suor Angelica. De avond eindigt dan met een soort anti-apotheose. Het kan zijn dat deze overweging meegespeeld heeft in Christof Loy’s keuze om de volgorde van de eenakters om te gooien maar de echte reden zal ongetwijfeld zijn dat Asmik Grigorian, Salzburgs publiekslieveling sinds Salome in 2018, daardoor steeds grotere rollen te zingen krijgt naarmate de avond vordert en aldus in toenemende mate in de schijnwerpers komt te staan. Was dit het opzet dan is dat volledig gelukt, Grigorians intense vertolking maakt een crescendo door met “Senza mamma”, de afsluitende finale van Suor Angelica, als verschroeiend orgelpunt. De hele avond lang zal de Litouwse sopraan (dochter overigens van de Armeense tenor Gegham Grigorian by the way) haar drie rollen te lijf gaan met de van haar inmiddels gekende ontwapenende eerlijkheid, directheid en ongekunsteldheid.
Het is een onaangename spiegel die Dante ons voorhoudt in Gianni Schicchi. En het is een goed geregisseerde burleske komedie die hier ontstaat rond het bed van de overledene en die de hypocrisie en de inhaligheid van de krokodilletranen plengende verwanten in de kijker zet. Tot de schelmachtige boer Gianni Schicchi hen een poetst bakt. Het is een vorm van Schadenfreude, zoals door Verdi aangewend in Falstaff, en dat is niet mijn idee van humor.
De imposante Misha Kiria beheerst de scène als Schicchi. Lauretta, die op het terras kruimels voedert aan de vogels, is de enige pure ziel die overblijft. Het grote manco van Gianni Schicchi is dat het stuk geen meeslepende dramatische muziek te bieden heeft om de hoger geciteerde, onvermijdelijke voorspelbaarheid te compenseren. Ik kan ook niet begrijpen waarom uitgerekend Gianni Schicchi zo vaak uit de trilogie geplukt wordt om samen met een andere eenakter te worden gespeeld.
Wat volgt is een ijzersterk Il Tabarro. Michele’s vrachtboot ligt aan een kaai waar het warmgele lantaarnlicht van Fabrice Kebour enkele meubels die op de kade staan, beschijnt: een tafel en enkele zetels. Een metalen trap leidt naar nergens. De losse omgang van Giorgetta met het werkvolk verloopt organisch. Giorgetta’s dromen over Parijs zijn als een voorspel tot het liefdesduet met Luigi, allebei ondersteund met krachtige dramatische uithalen in het orkest. Luigi beseft dat hij een willoze speelbal is van Giorgetta’s lichtzinnige overspelige liefde en de camera serveert fascinerende close-ups van beiden. Helder en stralend als een zonrijpe Italiaanse tenor klinkt Joshua Guerrero nooit maar zijn vertolking staat desondanks als een huis. Ook het duet tussen Michele en Giorgetta is een voltreffer. Een geweldige Roman Burdenko, goed nuancerend en volledig vergroeid met zijn rol, neemt de toeschouwer voor zich in tijdens "la notte è bella". Het aftasten van elkaars lijden over het verlies van hun kind, onbespreekbaar voor Giorgetta, leidt tot het besef van haar lichtzinnigheid. Maar dan is het al te laat : de mantel bergt reeds een misdaad. Goede prestatie ook van Enkelejda Shkosa als La Frugola, representante van het Parijse lompenproletariaat, zij het met een wat onstabiel vibrato dat ze nog meer zal laten horen in de beide andere stukken.
De beeldschone non Suor Angelica lijkt een zekere innerlijke vrede te hebben gevonden in het kloosterleven onder de hoede van de opmerkelijke Hannah Schwarz in het kleine rolletje van de abdis. Met haar blik vloert ze de hardvochtige tante. Karita Matilla kan haar natuurlijk autoriteit inzetten als La Zia Principessa maar moet in allerijl wegvluchten met de gesolliciteerde handtekening na de emotionele uitbarsting van haar onfortuinlijke nicht.
Wanneer Angelica een koffertje met spulletjes van haar overleden zoontje krijgt aangereikt vindt ze er een strakke cocktailjurk en een paar stiletto’s in. Die ruilt ze voor haar kloosterhabijt, ze steekt een sigaret op en maakt het haar los, alsof ze een nieuw leven gaat beginnen. “Sorelli, la morte é vita bella”, heeft ze kort daarvoor nog gezegd. Maar in haar kloostertuintje brouwt ze een doodsdrank en met een schaar steekt ze zich ook nog de ogen uit. Een verschijning van de maagd Maria krijgen we niet. Voor de regisseur volstaat een cathartische omhelzing van moeder en zoon tijdens de allerlaatste maten.
Franz Welser-Möst laat de Wiener Philharmoniker niet verdrinken in een laatromantisch-veristisch pathos maar laat Il Trittico klinken als het vroeg 20e eeuwse werk dat het is. Fascinerend zijn vooral de sfeerscheppende bladzijden in Il Tabarro : de gesmoorde klanken van trompetten, hoorns en strijkers, de riviermuziek van de cello’s en contrabassen. Het orkest ageert spanningsvol tijdens de summiere begeleiding naar de beide finales van Tabarro en Suor Angelica. De orkestrale climaxen in Il Tabarro kunnen zich meten met de granieten akkoorden in Elektra.
Nog te zien bij Arte en vervolgens tijdens seizoen 2023/24 in de opera van Parijs.