Auteur: Jos Hermans
Duizenden mensen verdrongen zich op de markt in Leipzig op 27 augustus 1824. Daaronder misschien ook de 11-jarige Richard Wagner want kinderen moesten die dag niet naar school. Wat zoveel volk op de been bracht was de publieke executie van Johann Christian Woyzeck, de barbier en pruikenmaker die zijn minnares met een afgebroken degenkling om het leven had gebracht, gedreven door een combinatie van werkloosheid, honger, vernederingen, haat en jaloezie. Georg Büchner zal er 12 jaar later een theaterstuk aan wijden. Of Wagner het gekend heeft is niet geweten. Honderd jaar later zal zijn bewonderaar Alban Berg het gegeven omsmeden tot de meest invloedrijke opera van de 20e eeuw. Na de Berlijnse première van 1925 noemde Kurt Weill Wozzeck de "grandioze conclusie van het traditionele wagneriaanse drama".
Wozzeck leverde Berg wereldwijd erkenning op en door de royalties ook een fatsoenlijk inkomen. Hij kon zich nu een Engelse Ford permitteren, een zomerhuisje in California en het Waldhaus aan de Wörthersee. Niet zoveel later ging het compleet mis. Terwijl de nationaal-socialisten het werk verketterden als een voorbeeld van cultuurbolsjevisme werd het door de Sovjet-autoriteiten van de affiche gehaald als uiting van decadente bourgeois kunst ! Bergs verbanning van het theater liet hem financieel en artistiek geruïneerd achter.
Het is een vreemdsoortig groepsdenken dat de opinie van de vakpers over regisseur Simon McBurney lijkt te sturen. McBurney lijkt niks verkeerd te kunnen doen. Zijn zwaar over het paard getilde Zauberflöte stripte hij van zijn spirituele kern zodat er nauwelijks meer dan een sprookje voor kinderen overbleef. Er was de gehypte voorstelling van “The Encounter” waarmee hij ons met koptelefoons naar het regenwoud deed luisteren. Van de halfbakken ecologische filosofie daarachter herinner ik mij niets meer. Ook hier in Aix zijn de superlatieven weer niet van de lucht terwijl er in feite een nogal conventionele productie te zien is. Er is niks mis met deze productie maar ze is anderzijds ook niet van aard om ons de beste producties van het laatste decennium te doen vergeten. Ze leert ons niets nieuws over de personages en ze verrast ons nooit met beelden die enige visuele originaliteit kunnen claimen. McBurney heeft ook niet de moed om verbanden te leggen met de kwalen van onze tijd terwijl die toch zo voor het grijpen liggen. Daardoor is alles nogal voorspelbaar.
De dramatische kracht van Wozzeck komt voort uit het feit dat we gedwongen worden om alles wat er gebeurt door de ogen van de titelheld te zien. De wereld van Wozzeck is een projectie van zijn eigen geest en aangezien het de enige wereld is die we te zien krijgen worden we gedwongen om zijn ervaringen te delen en onszelf met hem te identificeren. McBurney heeft dat goed begrepen en herschept het karig aangeklede toneel tot een soort mentale ruimte voor de titelheld. Het quasi onmisbare draaitoneel is opgedeeld in concentrische cirkels die onafhankelijk van mekaar kunnen draaien, beweging in het scenebeeld aanbrengen maar soms ook dreigen te verzanden in een kermisachtig effect. Een naakt deurkozijn simuleert het betreden van andere ruimtes. De videobeelden van Will Duke worden zelden concreet. Ze zijn slechts vage aanduidingen van wat er zich in Wozzecks hoofd afspeelt. Met hun sfumato effect kleven ze aan de wanden als video-behangpapier. In de zaal zullen ze ongetwijfeld met meer interesse zijn waargenomen. Af en toe verschijnt ook een flard van de tekst op de videowand, een belerende reflex die zelden tot iets leidt. Scènewisselingen gebeuren meestal snel en efficiënt vanuit het duister met het licht van Paul Anderson als gids. Soms gaat McBurney zeer illustratief te werk zoals bij” Oh! Meine Theorie” wanneer hij de dokter bedelft onder een schare bewonderaars. Op andere momenten vermijdt hij het illustratieve. Zo zal hij de bloedrode maan niet tonen tijdens de moord op Marie.
Het zijn de kapitein en de dokter die Wozzeck gevangen houden in zijn verlammende angstpsychose. Beiden zijn krachtige symbolen voor de mateloze terreur en oorlogshitserij waarmee globalistische machtselites ons de laatste drie jaar hebben getreiterd. Zijn we vandaag niet allemaal Wozzeck? In de UK sterven elke week 1000 mensen meer dan normaal (cijfers van de ONS) en geen haan die daar naar kraait. Is onze dagdagelijkse realiteit niet hallucinanter dan de dystopische wereld waarin Büchner zijn arme soldaat ten onder laat gaan?
Peter Hoare is erg goed als de kapitein: een zenuwachtige druktemaker met een heel licht Engels operette-accent. Het overschakelen naar kopstem, de ritmische hoest en de lachsalvo’s lukken hem voortreffelijk. Onwillekeurig moet je denken aan de NAVO-leunstoelgeneraals die zich op CNN te kijk zetten in hun parallelle realiteit.
Brindley Sherratt stelt ook niet teleur. Zijn kernachtige bas heeft een fraai timbre. De dokter is één van die zelfingenomen experten met witte jas die we de afgelopen jaren goed hebben leren kennen en die zich, goochelend met urinestalen, verkneukelt in zijn experimenteerwoede. De kapitein probeert hij angst aan te praten en verkoopt hem een spuit in het achterwerk. Komt het u bekend voor?
Christian Gerhaher zingt de partij precies hetzelfde zoals in Zürich en Wenen. Zijn grote voorbeeld Dietrich Fischer-Dieskau kan hij echter niet evenaren qua helderheid van articulatie. Eerlijk gezegd kijk ik uit naar een andere bariton die de rol op een meer persoonlijke manier van binnenuit kan illumineren. Johannes Martin Kränzle was de laatste die ik dat heb zien doen.
Met haar slank gevoerde sopraan is Malin Byström een maatje te klein voor een rol die voor maximaal effect de middelen van een echte dramatische sopraan vereist. Haar spel is over de hele lijn onnatuurlijk. In alles doet ze geforceerd aan. Wordt ze door Wozzeck gekeeld als een konijn dan maakt het niet meer uit dat ze ligt te spartelen. Het is een doodenge scène.
Thomas Blondelle als tamboer-majoor is de Don Juan van de straat met een Elvis-look in zijn fraai leren jasje. Het brute geweld waarmee hij Wozzeck in de herberg in mekaar slaat laat hij matchen met de power van zijn macho tenor.
De scenische hoogtepunten zijn telkens te beleven in de herberg. Hier toont McBurney dat hij een massa kan regisseren, levendig en gedifferentieerd, weliswaar met de steun van choreografe Leah Hausman. Dat resulteert al eens in een tableau vivant dat aan cabarettaferelen van George Grosz herinnert.
Uiteindelijk leidt alles naar de overweldigende orkestepiloog “Invention über eine Tonart”, het requiem voor zijn anti-held die de componist als een persoonlijke commentaar door het auditorium laat galmen. De meeste regisseurs doen hier niks mee. McBurney laat de jongen (een jongensachtig meisje eigenlijk) voorbij zijn vader lopen terwijl deze minutenlang in het drijfzand van de toneelbodem zakt. De olifantenhuid heeft Wozzeck Junior reeds gekweekt. Het zal hem goed van pas komen. “Hopp, hopp” zingt de kleine dubbelganger van de kapitein terwijl hij de jongen treitert naar het voorbeeld van zijn vader. Zijn blik loopt over van het besef dat ook hij de bonen zal vreten.
De voornaamste troef van elke productie van Wozzeck is het orkest. Met Simon Rattle staat een ervaren gids voor het London Symphony Orchestra. Samen weten ze de avontuurlijke rit doorheen de keurbladzijden van het expressionisme, pendelend tussen de puurste kamermuziek en de gewelddadigheid van de hoogromantiek, alle vereiste detail te geven. De tussenspelen, gepimpt met uitstekende solistische momenten, manifesteren zich uitdrukkelijk als de muzikale ruggengraat van het stuk.
Wozzeck is een stuk dat binnenkort zijn honderdste verjaardag viert maar niet snel zal verouderen. De schriftuur is nog altijd even modern, het thema zal niet snel roesten.
Nog te bekijken op Arte Concert tot 12.08