Auteur : Jos Hermans
Wellicht als gevolg van zijn rijke koortraditie levert Zuid-Afrika de laatste jaren steeds meer getalenteerde sopranen af. Van het onooglijke dorpje Piet Retief naar de schijnwerpers van de Metropolitan : voor aanstormende talenten moet Pretty Yende’s carrière ongetwijfeld als een sprookje aanvoelen met Yende als rolmodel. In Antwerpen zingt ze stukken uit haar paraderollen : de bedroefde Contessa, de stervende Violetta, de kokette Rosina, de stoute Norina. Het is hoofdzakelijk een belcantorecital dat zich ook waagt aan vroege Puccini en Verdi uit zijn middenperiode. Daarmee kan ze haar techniek demonstreren in het lyrische coloratuurrepertoire. Alles is aanwezig : een aantrekkelijk timbre, beweeglijkheid, stilistisch inlevingsvermogen, beheersing van het vibrato, een grote ambitus en het vermogen om zonovergoten topnoten met wellust in het auditorium te projecteren. Op basis van haar livestreams van de laatste jaren had ik evenwel een iets grotere stem verwacht. Eerlijk gezegd zie ik haar helemaal niet staan in een huis met de omvang als de Metropolitan. Dramatischere rollen dan Violetta moet ze zeker niet zingen. Die staan voorlopig ook niet in haar agenda. Het Antwerp Symphony Orchestra trad op in een grote formatie met 6 celli en 6 contrabassen, een overbezetting voor dit soort repertoire die eigenlijk enkel voor Verdi en Puccini nodig was.
“Eternal source of Light Divine” (Händel) was behalve een opwarmertje ook een duet met de solo trompet. “La Réjouissance” (Händel) bracht de zeer mooi klinkende pauken van Pieterjan Vranckx in beeld.
Dirigent Lorenzo Passerini houdt van theater. Met zijn zeer beweeglijke dirigeerstijl -geen enkele houding is hem te min om zijn orkest aan te vuren- lijkt hij soms op een stripfiguur. Maar het werkt want het orkest is een toonbeeld van precisie in de ouverture tot Le Nozze di Figaro en het synchrone samenspel van de instrumentengroepen betovert. “E Susanna non vien-Dove Sono” zingt ze nogal ingehouden met fijne nuanceringen in pianissimo en met mooie aanzwellende “di cangiar” accenten. Het orkest zal haar nooit overweldigen, zo attent is Lorenzo.
De beide crescendi van de Cenerentola-ouverture worden afgeleverd met een spartaanse dynamische beheersing. Je zou er haast een Rossini-fan van worden. In “Una voce poco fa” veroorlooft ze zich wat eigenzinnigheden met toonhoogte en rustpunten. De coloraturen neemt ze probleemloos net zoals in Donizetti’s “Regnava nel silenzio”. De Don Pasquale ouverture kende een eerder chaotisch forte maar de finale was overtuigend net zoals het heel transparant klinkende ballet uit Aida, met mooie solistische momenten.
“E strano-Sempre libera” kregen we te horen in een concertversie zonder tenor maar met een pakkend solomoment voor de cello. IJzersterk was de fusie tussen tragiek en spiritualiteit in het intermezzo uit Suor Angelica. Afronden deed de sopraan met “Denaro nient’altro” uit La Rondine, de zelden uitgevoerde Puccini opera die dit seizoen (volgend jaar is Puccini-jaar) overal op de affiche staat. Mij kon het nummer als compositie niet echt overtuigen.
Als bisnummers kregen we een perfect geplaatst “O mio babbino caro” en Bernsteins “I feel pretty” dat onvoldoende uit de verf kwam.