Eenentwintig jaar zal de Bayerische Staatsoper nodig hebben om Die Fledermaus toe te laten tot de canon van de gespeelde werken aan de Isar, vijf jaar na de definitieve consecratie van het werk in de Weense Staatsopera. Uitgerekend Parsifal-dirigent Hermann Levi zal de première leiden in 1895.
"Ik ben eigenlijk geen grote operette-fan. Ik heb me tot nu toe alleen aan dit ene stuk gewijd, omdat het voor mij gewoon één van de beste stukken is die ooit op het westelijk halfrond zijn gecomponeerd - zowel op het gebied van muziektheater als op het gebied van puur orkestrale muziek. Ik ben gewoon een absolute fan van Johann Strauss. Ik denk dat zijn muziek als een drug is. Als je voor de drug valt, is het voor altijd. En ik ben in zeer goed gezelschap. Want als je kijkt naar de uitspraken van zijn tijdgenoten, of het nu Richard Wagner is of Giuseppe Verdi of Johannes Brahms: ze waren allemaal stapelverliefd op Strauss”. Het zijn verrassende woorden die Vladimir Jurowski laat optekenen in een interview met BR Klassik. In het programmaboekje zegt hij ook : “Dionysos is onze god. Hij is de god van het theater”. Dat klinkt ons als muziek in de oren. Dionysos is ook de god van de wijn. En laat dat nu hét geestrijke thema van Die Fledermaus zijn.
“Naar mijn mening werkt puur actualiseren op veel vlakken niet voor Die Fledermaus. Je moet de traditie eren, maar er tegelijkertijd mee breken", zegt regisseur Barrie Kosky geheel terecht. En dat is precies wat hij in München heeft gedaan. Het goede nieuws is dat het hem ook is gelukt. Daarmee heeft hij kernachtig geformuleerd wat het reactionaire segment van het operapubliek maar niet wil begrijpen : de traditie eren en er tegelijk mee breken is het adagium van écht conservatisme. Natuurlijk komt het niet als een verrassing dat Kosky er een revue-operette van maakt, deels herinnerend aan de stijl waarmee hij de Berlijnse operette van onder het stof haalde aan de Komische Oper. Het Weense karakter van het stuk is daardoor enigszins aangetast maar niet verdwenen. De Weense zangerigheid van Georg Nigl en de pogingen van Diana Damrau om hem daarin te evenaren, staan daarvoor garant. Toespelingen op locale Weense toestanden zijn in de tekst echter volledig afwezig. Laat dat een bekommernis zijn voor de Weense Staatsopera. Ook elke politieke allusie, die de operette doorgaans plaatst op de rand van een vulkaan als WO I of II, is geweerd. Geen bruinhemden in deze productie. Kosky reserveert zulke commentaren voor de componisten waarmee hij zelf niet in het reine is en waarmee hij een eitje te pellen heeft. Hij deed het met Richard Wagner in Bayreuth.
De ouverture, geënsceneerd als een heerlijke pantomime, is als een nachtmerrie van Gabriel von Eisenstein. Opgejaagd door dansende vleermuizen (voorvoelt hij de wraak van Dr. Falke?) struint hij door de straten van het negentiende-eeuwse Wenen, gereconstrueerd aan de hand van oude gevels, om uiteindelijk te pauzeren aan de ontbijttafel van een koffiehuis. De huizen zijn modulair opgevat zodat ze zelf ook aan het dansen kunnen gaan. In de finale van het tweede bedrijf zullen de gevels afpellen als behangpapier: een erg knappe realisatie van scenografe Rebecca Ringst. Door het burgerlijke salon van de Eisensteins op straat te zetten heeft Kosky de bejaarde enscenering van Otto Schenk, die decennialang zowel in München als in Wenen liep, binnenste buiten gekeerd. Het is een geweldige openingszet in het schaakspel met de traditie. De verrukkelijke Katharina Konradi is echt grappig als Adèle, ook als ze de huilebalk moet spelen. De nukkig-charmante Rosalinde van Diana Damrau, verslaafd aan de hoge C van tenoren, zeker als die van Alfred komt, past in de verfrissende, licht uitdagende sfeer. “Glücklich ist wer vergist”, het eigenlijke maxime van het stuk, behoort tot de beste momenten van de avond. Het is ook de beste samenvatting die je kan geven van het Kosky-concept.
Komende uit een land waar geslachtsoperaties stilaan verboden worden, is het presenteren van de Russische prins Orlofsky als flamboyante dragqueen, het toppunt van decadentie. Queerness wordt het tweede bedrijf binnengesmokkeld. Dit hoeft niet te verrassen : ”Chacun à son goût” is tenslotte zijn devies. De genderfluïde baardmeisjes van het koor zijn uitgerust met veren, pailletten en boa’s. Kostuumontwerper Klaus Bruns heeft zich daarvoor laten inspireren door het taboedoorbrekende theater van de legendarische Coquettes, een hippie-collectief uit het San Francisco van de sixties. Die Fledermaus, een farce die alle kanten opkan, kan op dat vlak veel verdragen. Uit de coulissen klinkt af en toe een walsend kamerorkest op zachte toon tijdens de dialogen. Natuurlijk lokt Adèle opnieuw een hoogtepunt uit in “Mein Herr Marquis”, Eisenstein kietelend tijdens de lachpassage. “Klänge der Heimat” kan daar niet aan tillen en het horlogeduet behoort ook niet tot de beste momenten van de avond. En dat ligt aan de matige zangprestaties van zowel Nigl als Damrau. Een batterij fonkelende kroonluchters daalt neer vanuit de toneeltorens op het bonte gezelschap tijdens de utopische sfeer van verbroedering. “Brüderlein und Schwesterlein” is het magnifieke rustpunt van de avond. Jammer dat het wordt ingeleid door een enigszins aarzelende Markus Brück als Dr. Falke en dat de inzet van het koor nogal chaotisch klinkt. Stormachtig gejubel volgt op de “Donner und Blitz”-polka opgeleukt met acht kontwiebelende dansers in de choreografie van Otto Pichler. Dr. Falke wacht rustig op de ondergang van Eisenstein. Die mag het tweede bedrijf afsluiten, zwalpend van links naar rechts, hangend aan één van de kroonluchters.
Metalen gevelsteigers vormen nu het decor voor het derde bedrijf. Kosky vindt het niet grappig om een alcoholist uit te lachen. Decennialang was dat de teneur van het optreden van gevangenisbewaker Frosch, de Jedermann van de operette. En dus breekt Kosky met de traditie om uit zijn monoloog tijdkritisch cabaret te maken. In de plaats komt slapstick en Frosch krijgt 5 dubbelgangers. In een komedie kan je nooit genoeg slapstick hebben, meent de regisseur. Max Pollak verzorgt een briljant tapdansintermezzo aangevuld met lichaamspercussie dat Jurowski laat opgaan in de Pizzicato-polka. Met de queerness van gevangenisdirecteur Frank is het inmiddels in stijgende lijn gegaan. Hier verschijnt hij op pumps en in een slip met zilveren lovertjes waaruit hij de sleutels van de gevangenis opdiept. Hij zal ook zeep drinken en bellen blazen. Met “Spiel ich die Unschuld vom Lande” doet Adèle een laatste gok om een sponsor te vinden voor haar theatercarrière. Dat lukt haar ook : ze is immers al lang de ster van de avond. Als de maskers zijn afgevallen rest enkel nog de champagne.
Katharina Konradi’s roots liggen in Kirgizië. Ze is in niets te onderscheiden van haar Russische collega’s die de champions league onder de sopranen uitmaken. Ze heeft de techniek voor perfecte coloraturen en stralend hoge noten. Het spelplezier en de vrouwelijke koketterie : het past haar allemaal als een handschoen. Dat ligt een beetje moeilijker bij Diane Damrau, vroeger wel eens Adèle van dienst maar nu debuterend als Rosalinde. Het vanzelfsprekende gemak waarmee ze dergelijke rollen placht te zingen heeft ze een beetje verloren. Vaak klinkt ze gespannen en verliest de stem aan focus. Georg Nigl, duidelijk in zijn sas met komische rol als dit kan zijn talent voor komische rollen demonstreren maar vocaal heeft hij in dit stuk niet zoveel te bieden. Met Andrew Watts is Orlofsky bezet met een countertenor. Dat werkt niet altijd even goed. Sommige hoge noten haalt hij niet, soms is de intonatie onzuiver en klankschoon over de hele ambitus is het ook niet. In Amsterdam zal Lorenzo Viotto’s zuster de rol zingen. Bekkentrekker Martin Winkler geeft zich snel over aan overacting. Denk aan zijn mislukte Baron Ochs in Brussel. In dit stuk is dat niet snel een probleem. Sean Pannikar was een geweldige Loge in Kosky’s Rheingold. Hier heeft hij opnieuw de gelegenheid om zijn speeltalent te demonstreren en zijn efficiënte tenor te laten horen.
Via Carlos Kleiber behoort de muziek van Die Fledermaus tot het DNA van het Bayerisches Staatsorchester. Vladimir Jurowski laat het orkest wat hoekiger klinken, soms met eigenzinnige tempi.
Te bekijken bij Arte Concert.