Auteur : Johan Uytterschaut
Ik heb er, eerlijk gezegd, aan getwijfeld of ik aan deze recensie zou beginnen. Op een of andere manier inspireerde de Medea in New York van 22 oktober mij niet echt. Problemen met de uitvoering? Niet echt – toch niet fundamenteel. Ontgoochelende regie? Ja en nee. Daar kwam enige reflectie aan te pas. Het is mij slechts na een tijd nadenken beginnen dagen dat de eigenschappen van deze opera een weeffout vertonen. Toch in de versie die op 22 oktober te zien was. Oorspronkelijk was Cherubini’s Médée in 1797 een opéra comique, kort door de bocht een “toneelstuk met muziek” waarin gesproken dialogen afwisselen met muzikale nummers. Dat alles in het Frans uitgevoerd. Binnen de grote Parijse theatertraditie paste dit genre wonderwel door de pompeuze, zelfs pathetische stijl waarin dialogen toen “gedebiteerd” werden. Helemaal niet meer van deze tijd, zal u zeggen; en dat is ook correct. Maar we mogen niet vergeten dat die hoogdravende theaterstijl tot op zekere hoogte aansloot bij het stemgebruik in de gezongen tussenkomsten die die dialogen afwisselden. Dat liet toe dat de zangers niet ver uit hun vocale comfortzone moesten treden om hun conversaties op geloofwaardige wijze af te leveren. Er zijn enkele interessante klinkende voorbeelden die dat illustreren. Luistert u bijvoorbeeld eens naar de manier waarop Claudia Muzio in 1935 de brief van Germont in het 3de bedrijf van La Traviata leest, waarna de aria “Addio del passato” volgt. En vergelijkt u die opname eens met, pakweg, de versie van Barbara Frittoli uit 2000. De stijlen waarin de aria gezongen wordt verschillen nauwelijks van elkaar; de manier waarop de brief gelezen wordt, daarentegen, vertoont een hemelsbreed verschil: bij Muzio pathetisch, op het larmoyante af, bij Frittoli ingetogen, nauw aansluitend bij de realiteit. Om u een idee te vormen van de klinkende dialoogstijl van de oorspronkelijke Médée moet u (mutatis mutandis) het voorbeeld van Claudia Muzio voor ogen houden. Op die manier wordt de overgang van gesproken naar gezongen tekst, en omgekeerd, vrij organisch.
Het is echter niet deze versie die in New York te zien was. Dat was wel de Italiaanse Medea met de (gezongen) recitatieven van Franz Lachner. Die zijn bijzonder oordeelkundig gemaakt, en wie er geen erg in heeft merkt zelfs niet op dat ze er later tussen geschoven zijn. Maar dat neemt niet weg dat er op deze manier aan de muzikale dramaturgie van Médée geprutst is; in zekere zin is de balans van het origineel verstoord geraakt. De gesproken rustpunten zijn verloren gegaan, wat het voor de eerste-plansrollen (fysiek) erg zwaar maakt om de spanning vol te houden. Komt daarbij dat meer dan 80% van het dramatische gewicht op de schouders van titelrol ligt. In een theaterstuk (zij het met muziek) is dat een aloude traditie; in een (volledig gezongen) opera wordt dat al gauw problematisch. Dat mocht ook Richard Strauss ervaren met zijn eerste versie van Salome, waar zich iets gelijkaardigs voor doet, met als resultaat een quasi onuitvoerbaar stuk waaraan grondig gesleuteld is moeten worden. Zingen en spreken zijn nu eenmaal fundamenteel verschillende disciplines wat betreft uithoudingsvermogen (bedenk dat Salome op het gelijknamige (Franse!) toneelstuk van Oscar Wilde gebaseerd is).
En daar hebben we het dus, mijn probleem met deze Medea. Meteen ook de verklaring waarom deze opera (zeker in de Italiaanse versie) zo weinig te zien is. De officiële reden is het veeleisende karakter van de titelrol, maar mijns inziens is het gebrek aan dramaturgische balans evenzeer oorzaak. Daarom stelde ik in het begin van mijn artikel ook dat ik de regie “ja en nee” vond. Als het drama in zulke belangrijke mate op één personage toegespitst is moet de regie daar uiteraard rekening mee houden. Dat heeft David McVicar zeker gedaan, maar hij heeft niet kunnen vermijden dat de rest van het gebeuren gedegradeerd werd tot een groep satellieten rond de wraakzuchtige Medea; nauwelijks zichtbaar, om het met enige overdrijving te zeggen. Anderzijds vond ik het personage van Medea te eendimensionaal vormgegeven. Ik miste evolutie. De gekwetste vrouw die het feestje van Jason komt verstoren groeit naar mijn gevoel niet verder naar de moeder die besluit de ultieme ingreep te doen om haar kinderen tegen hem te beschermen. Alleen al de manier waarop haar kapsel de hele avond door als “masker” gebruikt wordt lijkt te suggereren dat “gek gek is”.
Dat doet niets af aan de indrukwekkende prestatie van Sondra Radvanovsky in de titelrol. Zowel vocaal als dramatisch houdt ze op heroïsche wijze stand. Maar ik had haar graag genuanceerder laten spelen. Voor de rest is de bezetting van deze Medea prima; met enige reserve voor een weinig inspirerende Michele Pertusi als Creoon. Janai Brugger, Ekaterina Gubanova en Matthew Polenzani kwijten zich op behoorlijk niveau van hun taak. Ook de kleine rollen zijn (zeer) degelijk bezet.
De bijzonder boeiende partituur van Cherubini, met verschillende pareltjes van orkestratiekunst, is al met al goed gediend door Riccardo Rizzi, zij het dat ik in de timing van het geheel soms wat stroefheid ervoer. Het duurde ook een tijdje vooraleer koor en orkest elkaar vonden qua synchronisatie.
Slotsom: deze opera blijft absoluut de moeite waard om te (her)ontdekken, al was het maar omwille van kwaliteit van de titelvertolking. Vind u het wat zwaar op de hand aanvoelen? Dan weet u nu waarom.
Fraaie, goed beargumenteerde recensie.
Voor mij was het zeker de moeite waard al was het maar voor de toch wel meesterlijke Sondra. Wie doet het haar na ?