Auteur : Jos Hermans
“Om een goed politicus te zijn, moet je jezelf opofferen, met al je privé-plannen, verlangens en ambities. Het beroep van politicus is vergelijkbaar met dat van een monnik. Idealiter betekent politicus zijn alles opofferen aan het dienen van de staat.” Deze niet mis te verstane boodschap van regisseur Vasily Barkhatov betekent zoveel als : politiek corrumpeert. Proeven van de macht transformeert elk rechtschapen mens in een oogwenk tot een maffia-boef. Dat mag dan doorgaans wel zo zijn, maar daar gaat dit stuk niet over. Het is niet conform de historische figuur van Simon Boccanegra en al helemaal niet conform de intenties van Verdi.
Wanneer Verdi met de geïnspireerde hulp van Arrigo Boito zijn in 1857 geflopte Simon Boccanegra terug van onder het stof haalt en diepgaand reviseert, viert hij één van de grootste artistieke triomfen van zijn carrière: zijn “kille, monotone opera” converteert hij in een nobele tragedie met een diep ontroerende held. Boccanegra’s opgang van zeerover tot machtsfiguur transformeert hem tot een humanistische verzoener die gebukt gaat onder zijn positie als doge en enkel zichzelf wordt in de nabijheid van zijn dochter of van de zee. Vijfentwintig jaar lang weet hij de strijdende partijen uit mekaar te houden. Hij laat het morrende volk, dat zijn dood eist, binnen in de raadszaal en brengt hen tot bedaren met een rede over vrede en liefde. Het is geen rol die hij vrijwillig heeft gekozen: “Zelfs het water uit de bron is bitter aan de lippen van de man die regeert”, zo mijmert hij wanneer hij nietsvermoedend het gif van de samenzweerders drinkt dat hem fataal zal worden. Boccanegra is tegelijkertijd een verlicht staatsman, een toegewijde minnaar, een grootmoedige vader en op mysterieuze wijze ook een dichter. Zijn liefde voor de zee voegt een ondefinieerbare magie toe aan zijn meest geïnspireerde muziek: hij is dromer, niet minder dan heerser, maar in beide karakters is hij even dwingend. Hij leeft niet in een vacuüm. Hij blijft zich bovenal bewust van de zware verantwoordelijkheden van zijn hoge ambt.
Als Verdi zijn partituur van 1857 anno 1880 grondig herwerkt dan bevindt het land zich in een gelijkaardige tumultueuze politiek-maatschappelijke situatie. Dat hij nu met nog meer nadruk een patriottische vaderfiguur op het toneel zet (gespiegeld aan Cavour) en de belangrijke raadkamerscène toevoegt in het eerste bedrijf, dan is dat ook te verstaan als een hernieuwd appel aan het morele bewustzijn van zijn landgenoten.
Barkhatovs Boccanegra daarentegen is een bedrieger en hij is ook in staat om zichzelf te bedriegen : “Hij is geobsedeerd door het idee dat zodra de verloren dochter naar huis terugkeert, de politieke situatie op magische wijze ten goede zal veranderen. Uiteindelijk leidt deze obsessie ertoe dat Boccanegra tegen zichzelf liegt en uiteindelijk een willekeurig meisje als zijn dochter accepteert.” Dat heeft als niet geringe consequentie dat de beide duetten met zijn dochter en het utopische ideaal dat hij uitdraagt in de raadkamerscène als een droom zullen worden geënsceneerd.
Uiteraard speelt de Deutsche Oper de versie van 1881 maar ze wordt ingeleid door de ouverture van 1857 hetgeen de regisseur de gelegenheid geeft iets meer tijd te besteden aan de voorgeschiedenis van Fiesco. Zo zien we het gezinnetje, met Maria en haar dochtertje, de huisknechten en het keukenpersoneel groeten bij hun intrede in het dogepaleis. Een halve toer van draaitoneel later treffen we de plebejers aan te midden van een walking dinner met geüniformeerde militairen en vrouwen in feestkleding. Niets is wat het lijkt, is dan ook het adagium van deze voorstelling. De hele voorstelling lang zal Zinovy Margolins draaitoneel alterneren tussen de publieke ruimte, langs boven afgeboord met een galerij die ruimte biedt voor politiek activisme en de salon-bibliotheek van het dogepaleis.
Amelia is weggestopt in een pensionaat. Haar beide roommates stuurt ze wandelen om haar geheime vereerder, Gabriele Adorno, te ontvangen. Het vocale hoogtepunt van hun eerste duet vindt plaats terwijl veiligheidsagenten, anticiperend op de komst van de doge, de kamer op bugs onderzoeken en een camera opstellen voor een officiële verklaring. Inmiddels is duidelijk geworden dat er in vocaal opzicht een grote Verdi-avond in de maak is.
Boccanegra’s droomsequenties worden gehuld in een vervreemdende wolk van gelig videolicht en beëindigd met een volledige blackout en een lopend neonlicht onderaan. Je moet er niet aan denken dat regisseurs dit procédé zouden herhalen telkens ze stuiten op een passage waar ze niet in kunnen geloven. Zo is Fiesco aanwezig tijdens het herkenningsduet hetgeen de plot helemaal om zeep helpt. In een droom moet dat kunnen, lijkt de regisseur te zeggen. Alsof de plot al niet ingewikkeld genoeg is. Persknipsels op de videowand trachten de vinger aan de pols te houden van de politieke actualiteit met ranzige commentaren van een Italiaanse off-stage televisiestem, hetgeen aanleiding gaf tot agressief rumoer vanuit de zaal. Vreemd toch, dat regisseurs het banale en het intrusieve van zulke ingrepen niet begrijpen.
Barkhatovs behandeling van de scène is virtuoos, helder in de acteursregie en het tegenovergestelde van helder in interpretatieve zin zoals ik hierboven heb aangetoond. Afwezig is ook de Ligurische zee : voor de finale zal Boccanegra zich opnieuw in zijn marinekostuum hijsen. Aan de salontafel houdt hij zijn verzoeningsduet met Fiesco zonder in larmoyante taferelen te vervallen. In het laatste beeld van de avond screent de nieuwe doge -Gabriele Adorno- zijn huispersoneel. De cirkel is rond. Het corrupte politieke theater kan weer opnieuw aan de slag.
In het Verdi repertoire is de tenorpartij van Gabriele Adorno samen met de opera zelf een beetje gedeclasseerd geworden als tweederangs maar Attilio Glaser haalt er alles uit wat erin zit. Het is een indrukwekkende tenor waarmee hij hier uitpakt zowel in de heroïsche als in de lyrisch-melancholische delen van “Cielo pietoso” bijvoorbeeld. De mate waarin Russische sopranen de keurtroepen van Euterpe komen versterken, blijft mij nog elke dag verbazen. Maria Motolygina zingt voorlopig nog kleine rollen aan de Deutsche Oper maar haar Amelia was verbluffend, in eerste instantie door de geweldige projectie van de stem, een feilloos gevoel voor het Italiaanse repertoire en het mooie timbre. George Petean, één van de sterkhouders onder de Verdi-baritons, stelde niet teleur als Boccanegra. Het timbre is mooi, de frasering voorbeeldig, het stijlgevoel een onmiskenbare pijler van zijn voordracht. Michael Bachtadze als de nerdy Paolo zingt net iets onder het niveau van dit trio. Om één of andere reden kunnen Aziaten mij nooit geheel overtuigen in het Westerse lyrische repertoire. Het is altijd een kwestie van details : dictie, frasering, houding, gewoonlijk een combinatie van dit alles. Zo ook Liang Li, wiens bas in principe alles in huis heeft voor Fiesco maar net dat tikkeltje authenticiteit mist.
Jader Bignamini, gepokt en gemazeld in het Italiaanse repertoire, is één en al zelfvertrouwen in de orkestbak. Zowel de poëzie van de natuurschilderingen als de grandeur en het dramatisch potentieel van de raadszaalscène komen helemaal tot hun recht. De granieten akkoorden tijdens Paolo’s ontmaskering missen hun effect niet.