Auteur : Jos Hermans
“Lohengrin is een unieke reflectie over het begrip verlossing: een redder die uit de hemel valt, dat is vandaag van een ongelooflijke actualiteit”, zegt intendant Serge Dorny maar de regisseur die hij voor deze productie heeft uitgekozen zegt iets geheel anders: “Waarom zijn mensen zo dom om te willen dat iemand hen verlost, vooral in deze tijd?“ Volgens Kornél Mundruczó zijn het geen buitenaardse krachten maar de mensen zelf die hun charismatische leiders kiezen uit de eigen rangen. Dat is zeker zo, maar daar gaat dit stuk niet over. De regisseur beseft ook zeer goed dat de muziek een ander verhaal vertelt. Het belet hem niet om de “problematische handeling” van het stuk te lijf te gaan door de betekenis van de meeste personages op zijn kop te zetten. Het resultaat is vlak, zelden boeiend, deels geforceerd. Het is een slap concept dat leidt tot een armzalige enscenering.
Lohengrin wordt door Wagner gesitueerd binnen het klimaat van een dreigende oorlogssituatie. Helaas, voor onze regisseurs zijn bepaalde vormen van oorlog een taboe. Zij vrezen te worden meegezogen in het moreel onverdedigbaar gewaande moeras van de componist. Heinrich der Vogler werd beroemd als de vereniger van de Germaanse staatjes van zijn tijd. Helaas was hij ook één van de idolen van Adolf Hitler. En dus weten de meeste regisseurs die Lohengrin vandaag trachten op te voeren niet wat ze met Heinrich moeten aanvangen. Veel producties nemen dan hun toevlucht tot abstractie om de historische feiten te verbergen. Door de oorlogsretoriek en de expressie van nationaal bewustzijn in Lohengrin onder de mat te vegen denken ze wellicht zich moreel te verheffen boven de intenties van de componist. Het is een combinatie van lafheid en hypocrisie en het leidt keer op keer tot artistieke miskleunen. Zo ook hier.
Gewelddadige conflicten zijn onlosmakelijk verbonden met de condition humaine. VN-wapeninspecteur Scott Ritter formuleert het zo : “Ik geloof zowel in de noodzaak van oorlog als, eerlijk gezegd, in de onvermijdelijkheid ervan. Wie anders denkt is onwetend over de menselijke conditie. Ik geloof dat elke samenleving die het waard is om te verdedigen, bereid moet zijn om uit legitieme zelfverdediging oorlog te voeren.” En dat is precies wat koning Heinrich doet op deze ochtend aan de oevers van de Schelde wanneer hij zijn edelen en het volk inlicht over het nakende gevaar vanuit Hongarije. Niemand hoeft zich daarbij ongemakkelijk te voelen, ook niet als er vlaggen in de buurt zijn en de nationalistische retoriek klinkt zoals hij door Wagner is bedoeld.
En dus is koning Heinrich weer eens een zwakke heerser, die alles kritiekloos gelooft uit zijn omgeving, terwijl het juist een teken van sterkte is dat hij voor iedereen een luisterend oor heeft en God laat beslissen in een zaak die zijn oordeelsvermogen te boven gaat. Mundruczó’s Heinrich heeft niks van een koning, zelfs niets van een chiro-leider. Het is een balorige grapjas en Mika Kares heeft gelukkig voldoende natuurlijke autoriteit én de bijhorende stem (“Mein Herr und Gott”) om desondanks van het personage te genieten.
We leren dat Ortrud geen eendimensionale heks is maar de meest menselijke figuur in het stuk. Ze heeft ook gelijk wanneer ze weigert eer te bewijzen aan een nieuwe God. Mundruczó vindt haar zelfs sympathiek, ondanks de “furchtbare Grossartigkeit” en de “entsetzlicher Wahnsinn” van dit exemplaar van de vrouwelijke politica die Wagner zo afstotelijk vond.
Elsa is een getraumatiseerde persoon, mentaal instabiel en Johanni van Oostrum weet dat heel intens vorm te geven. Haar speeltalent is fascinerend. Ze pulkt aan haar haar en krabt aan haar arm om haar vertwijfeling tastbaar te maken. Ze weet niet hoe ze aan de verdenking van moord kan ontsnappen en ze weet niet wat haar overkomt als plotseling deze buitenaardse ridder (“aus Glanz und Wonne”) plots voor haar staat.
De prelude laat een gedeprimeerde menigte zien, zittend op twee heuveltjes onder een boom, het hoofd gebogen en uniform gekleed in pastelkleurige sweat shirts en spijkerbroeken. Wie is deze massa? En wat doet hen rechtveren wanneer het eerste crescendo opstijgt uit de orkestbak? Het is meteen de eerste scène die zich voltrekt in een absoluut vacuum. De aankomst van de zwaan omzeilt de regisseur handig door het selecteren van Elsa’s redder uit de eigen rangen. Het tenenkrommend moment van het eerste bedrijf is het duel dat wordt uitgevochten met twee vonken spattende haakse slijpmachines! Kijk zelf maar, als u denkt dat ik dit verzin.
Een renaissanceportaal met balkon en massief eiken deur, geflankeerd door twee straatlantaarns en gehuld in rood sfeerlicht, is het kader voor het wraakduet van het tweede bedrijf. Het volk dat minutenlang in doorzichtige plastic regenmantels een onzichtbare trap omhoog stapt is redundant en opdringerig. Het intrigantenpaar krijgt onvoldoende profiel, het duet zelf is spanningsloos en zwak geregisseerd. Noch scènisch noch vocaal is dit het hoogtepunt van de avond.
Elsa en Ortrud roken een jointje maar hun duet “Es gibt ein Glück” kan niet echt betoveren. “Macht Platz! Der König naht!” door vier knapen (Tölzer Knabenchor) vanaf het balkon laten zingen was een aardigheidje. “Gesegnet soll sie schreiten” wordt geen processie maar een viering met rode slingers hangend vanaf het balkon en vanuit de 26 geopende ramen. Mij deed het aan nazi-kitsch denken. Elsa krijgt een trouwkleed met vleugels als een gouden vlinder die ze als een keurslijf terug afsmijt bij het begin van het derde bedrijf. Met lippenstift tekent ze een vraagteken op haar borst.
Slechts éénmaal zijn Elsa en Lohengrin alleen maar uitgerekend nu laat de regisseur het koor toekijken. Hoe irritant-redundant zijn de reacties van Telramund wel niet tussen het in de “bruidskamer” aanwezige koor. Hij wordt het slachtoffer van een collectieve steniging: de groepsdynamiek is niet te stoppen, zo lijkt de regisseur te zeggen.
De reusachtige meteoriet die tijdens de graalsvertelling vanuit de toneeltoren daalt is dan toch weer gelinkt aan het buitenaardse. Het lijkt wel een UFO die Elsa meeneemt naar Montsalvat nadat het volk, Lohengrin incluis, onder de ogen van de jonge Gottfried, “Führer von Brabant”, is bezweken. Aan de controverse die afgelopen zomer in Bayreuth weer eens oplaaide rond het woord “Führer” doet het Hongaarse team verrassend genoeg niet mee.
Lohengrin van dienst, Klaus Florian Vogt, is echt een geval apart. Zijn techniek moet zeer goed zijn want na al die jaren zit er nog steeds geen sleet op zijn vocale mogelijkheden. Het vibrato is perfect, de articulatie kristalhelder, de pianopassages spint hij als zijden draden en toch projecteert hij ze moeiteloos in het auditorium. Maar écht boeiend of opwindend wordt het nooit, eerder routineus en op de duur gaat zijn androgyne voordracht frustreren. “Höchstes Vertrauen” en “In fernem Land” vergen toch echt wel een tenor van een ander kaliber en je vraagt je af of diegenen die hem vandaag tot ideale Lohengrin canoniseren ooit tenoren uit de liga van Sándor Kónya hebben gehoord? Het zijn niet altijd Hongaren die Lohengrin tot een nachtmerrie maken. Johanni van Oostrum kon mij niet over de hele lijn overtuigen zoals met Agathe in Amsterdam, een rol met compleet andere vocale vereisten. Haar Elsa was zeker aantrekkelijk maar ze kan wellicht nog groeien in deze rol.
Anja Kampe zingt Ortrud zonder de kleur van een mezzo, meestal fantasieloos en met weinig persoonlijkheid. Deels is dat te wijten aan de regisseur. Haar laatste hysterische interventie (“Fahr heim!”) heb ik zelden zo gaaf horen zingen. Johan Reuters Telramund klinkt niet erg helder en is zelden boeiend gearticuleerd.
François-Xavier Roth geeft een zangersvriendelijke lezing maar helaas laat hij het orkest vaak dramatisch ondervoed, althans zo ervaar ik het in deze relay. Tijdens “Es gibt ein Gluck” viel het orkest te stil uit in de balans. Meeslepend werd het daardoor niet. Tijdens “Das süsse Lied verhallt” waren er decalages te horen tussen orkest en solisten. De fanfares verdwenen in het ijle omdat ze geen betekenis hebben. Het mannenkoor was in goeden doen en het vrouwenkoor was uitstekend in “Treulich geführt”.
Ondertussen lijkt het erop dat Lohengrin niet meer te ensceneren valt aan Duitse theaters. Wat is nog de zin om het stuk te produceren met regisseurs die niet de ruggegraat hebben om in Wagner te geloven? Het blijft dus uitkijken naar de Bolshoi-Metropolitan productie van François Girard, een regisseur die wél in Wagner gelooft en van wie wij zouden durven aannemen dat hij het romantisch potentieel van het stuk zal trachten te exploiteren. Zijn Parsifal was één van de beste voorstellingen die onder Serge Dorny te zien waren in Lyon.
Nog te bekijken bij BR Klassik en Medici TV.
Deze hertog (van Brabant) heeft blijkbaar de heilige graal niet gevonden. Wist niet dat het Duitse woord "leider" erin voorkwam, hoewel dat in 1850 nog niet de pejoratieve betekenis had als tijdens en na WOII, maar ja, als men naar een Wagner opera gaat is het meer voor de muziek dan voor de tekst. Die moet inderdaad de drijfveer zijn van de opvoering.