Auteur : Jos Hermans
Joachim Köhlers natte droom Richard Wagner de holocaust in de schoenen te steken is de rode draad doorheen zijn boekje Wagners Hitler-Der Prophet und sein Vollstrecker. Voor die bewering baseert Köhler zich ondermeer op het getuigenis van Hermann Rauschning in zijn boek “Gesprekken met Hitler”. Hoe staat het met de authenticiteit daarvan en wat zijn de feiten waarover wij vandaag beschikken?
“Gespräche mit Hitler” uit 1939 is één van de meest invloedrijke, maar ook één van de meest omstreden boeken die ooit over Hitler verschenen, zegt Jan Oegema in zijn voorwoord tot de Nederlandse vertaling van Rauschnings boek. Het boek zou de letterlijke weergave zijn van een reeks gesprekken die Hitler met hem en andere aanwezigen voerde. De eerste naoorlogse generatie historici en biografen hebben er rijkelijk uit geput. Joachim Fest heeft er meer dan 50 keer uit geciteerd in zijn Hitlerbiografie uit 1973. Maar zijn latere collega’s hebben de nodige terughoudendheid betracht. En met reden, want inmiddels is duidelijk geworden dat Rauschning zijn onderwerp regelmatig woorden in de mond legt met een aantoonbaar andere herkomst. Deze revelatie is de verdienste van de Zwitserse geschiedenisleraar Wolfgang Hänel. Wat Hänel in 1984 aan het licht bracht was ontluisterend : Rauschning had Hitler maar vier keer ontmoet, had dus veel geciteerd wat niet direct uit Hitlers mond kwam, had zijn relaas hier en daar opzettelijk spectaculair gemaakt en was tot dit alles aangespoord door een Parijse uitgever die handig geld wist te slaan uit anti-naziboeken en die Rauschning riant voor zijn prestaties kon belonen. Die onthullingen haalden destijds grote krantenkoppen in onder meer Der Spiegel en Die Zeit.
“Aan de authenticiteit van Gesprekken met Hitler van Hermann Rauschning wordt nu zozeer getwijfeld dat ik er geen enkele keer uit heb geciteerd”, zegt Hitler-biograaf Ian Kershaw anno 1999. De Duitse historica Brigitte Hamann doet niet eens de moeite om Rauschning te vermelden in haar beide boeken Winifred Wagner oder Hitlers Bayreuth en Hitlers Wien. Frederic Spotts omschrijft Rauschning als behorende tot die verdachte bronnencategorie waaruit hij enkel citeert als dat citaat bevestigd wordt door een andere onafhankelijke bron. Richard Evans, auteur van de monumentale studie over Het Derde Rijk, verspilt geen woord aan Rauschning.
Hermann Rauschning werd geboren in 1887 en promoveerde als muziekhistoricus. In 1931 of 1932 trad hij toe tot de NSDAP, een partij die naar zijn mening een krachtiger antwoord had op de economische crisis en de schande van Weimar. De nazi-top stelde hem in de vroege zomer van 1933 aan als senaatspresident van de vrije stad Danzig. Hij bekleedde deze functie tot november 1934, toen hij vanwege politieke meningsverschillen voor de nazi’s niet langer te handhaven was en gedwongen werd plaats te maken voor zijn plaatselijke rivaal, Gauleiter Albert Forster. Het was in zijn functie van senaatsvoorzitter dat Rauschning Hitler verschillende malen heeft ontmoet (vier ontmoetingen staan vast, twee zijn onzeker). Rauschning verliet Danzig in 1936. Met tussenstops in Polen, Zwitserland, Frankrijk en Engeland emigreerde hij in 1940 naar de Verenigde Staten waar hij op 8 februari 1982 op zijn boerderij in Portland overleed. Tot zijn dood heeft hij alle kritische vragen met betrekking tot de inhoud en de totstandkoming van zijn beruchte boek altijd ontweken. Dat laatste bewijst vooral één ding : dat hij verlegen zat over de herkomst van de citaten en dat hij zeer goed besefte dat hij de lezer misleid had door zijn boodschap te verpakken in een genre dat de status van een authentieke bron had gekregen. Als Rauschning gewoon zijn visie op de dictator en diens voornemens had gegeven, zou het onmiddellijke effect uiteraard onvergelijkelijk veel zwakker zijn gebleken dan de versie van authentieke uitlatingen. Die tactiek sloeg aan want het boek werd een glorieuze bestseller, meteen toen het verscheen, enkel maanden na het uitbreken van WO II.
Desondanks zijn er nog altijd historici die Rauschning zien als een belangwekkend getuige, een man die Hitler zo niet naar de letter, dan toch naar de geest goed heeft geciteerd. Misschien heeft Rauschning daarom altijd meer krediet gehad bij filosofen en literatoren, onder wie bijvoorbeeld Abel Herzberg, Harry Mulisch, George Steiner en Rüdiger Safranski. Deze laatste brak in 1996 een lans voor Rauschning in zijn essay Das Böse : “Men heeft de authenticiteit van de door Rauschning opgetekende gesprekken bestreden. De discussie daarover is onvruchtbaar en louter academisch eenvoudigweg omdat Hitler zoals bekend niets heeft nagelaten om te proberen alle in die gesprekken ontwikkelde ideeën in daden om te zetten. Hitlers politiek is het bewijs van de authenticiteit van die gesprekken.”
Beweringen als deze zadelen je als lezer op met het onbehaaglijke gevoel dat historische waarheid plots een rekbaar begrip is geworden. Middels voorwoord en nawoord slooft de uitgever van de Nederlandse vertaling zich uit om de mythe Rauschning in stand te houden, allicht ingegeven door eigenbelang. De uitgever laat ook niet na erop te hameren dat ook onder historici de kritiek op Hänel en de zijnen is gegroeid. Zo staat te lezen in het voorwoord: Jürgen Hensel en Pia Nordblom pleitten in 2003 voor een evenwichtigere benadering. Zij bestrijden dat Rauschning een gefrustreerde Altnazi was, belust op revanche en geld, en weerleggen sommige van Hänels beweringen met kracht van argumenten en met een beroep op recentelijk beschikbaar gekomen archiefmateriaal. Zonder iets te vergoelijken of te verdoezelen tonen zij aan dat de ontstaansgeschiedenis van de gesprekken complexer is dan Hänel doet vermoeden. Zij relativeren de rol van de Parijse uitgever (Hänels hoofdinformant, die zich aantoonbaar vergiste toen hij beweerde dat het idee voor de gesprekken geheel van hem kwam) en maken aannemelijk dat de gewraakte uitgave Rauschning financieel weinig heeft opgeleverd (terwijl zij hem volgens Hänel een vermogend man had gemaakt). Meer in het algemeen zijn zij van mening dat Rauschning op grond van zijn verrichtingen en zijn bijzondere positie als “rechtse” tegenstander van Hitler opnieuw de aandacht van de historische wetenschap verdient.
Het merkwaardige is dat je je te pletter kan googlen naar de studie van Hensel/Nordblom maar dat je daarover verder niets te weten komt. Geen ronkende recensies in Duitse kranten dit keer. Is het Duitse geweten beter af met een veroordeling van Rauschning?
De “Gesprekken met Hitler” zijn de enige bron waarin Hitler iets prijsgeeft over zijn persoonlijke interpretatie van één van Wagners werken, met name van Parsifal. Die passage klinkt als volgt : “U moet overigens de Parsifal heel anders zien dan hij gewoonlijk geïnterpreteerd wordt, zoals onder andere door die onnozele Wolzogen. Achter de smakeloze christelijke fabel in betoverende Goede Vrijdagverhulling schuilt iets geheel anders: het eigenlijke thema van dit diepzinnige drama. Niet het christelijk-Schopenhaueriaanse medelijden wordt hier verheerlijkt, maar het reine, edele bloed. Om dit in al zijn reinheid te hoeden en te verheerlijken hebben de medeweters elkaar in de broederschap gevonden. De koning lijdt aan een ongeneeslijke kwaal, die van het verdorven bloed. Dan wordt de onbewuste, maar reine mens in verzoeking geleid zich in Klingsors betoverende hof over te geven aan de lust en roes van de verdorven civilisatie, of de edele ridders te vergezellen die het geheim van het leven hoeden: het reine bloed. Wij allen lijden aan de kwaal van het gemêleerde, verdorven bloed. Hoe kunnen wij ons reinigen en boete doen? Merk op dat het medelijden dat tot inzicht leidt, slechts de innerlijk verdorvene, de tweeslachtige geldt. En dat dit medelijden maar één handeling kent, namelijk de zieke laten sterven. Het eeuwige leven dat de graal verleent, is slechts gegeven aan de waarlijk reine, de edele!
Mij zijn de gedachtegangen van Wagner ten diepste vertrouwd. Ik keer in elk stadium in mijn ontwikkeling bij hem terug. Slechts een nieuwe adel kan ons omhoog leiden naar een nieuwe cultuur. Laten we het poëtische buiten beschouwing, dan blijkt dat er alleen in het aanhoudende aanspannen van een langdurige strijd veredeling en regeneratie ontstaat. Er voltrekt zich een wereldhistorisch schiftingsproces. Wie in strijd de zin van het leven ziet, bestijgt de rangen en standen van een nieuwe adel. Wie het afhankelijk geluk begeert van rust en orde, verzinkt ongeacht afstamming in de naamloze massa. De massa is echter overgeleverd aan verval en zelfopheffing. Op ons wereldrevolutionaire keerpunt is de massa de som van de slinkende cultuur en haar stervende representanten. En sterven moeten ze, met inbegrip van hun koningen zoals Amfortas.” Hitler neuriede het motief “Durch Mitleid wissend”.
“Het is bijna met zekerheid aan te nemen dat Rauschnings getuigenis over Parsifal en de meeste van zijn zogenaamde gesprekken uit zijn duim heeft gezogen”, zegt Saul Friedländer op het symposium Wagner und die Juden. Het is niet eens zo moeilijk te achterhalen waar hij de mosterd heeft gehaald. In Mein Kampf schrijft Hitler :” De zonde tegen het bloed en het ras is de erfzonde van deze wereld, en het betekent het eind van een zich opofferende mensheid..;er bestaat slechts één heilig mensenrecht..;ervoor te zorgen dat het bloed zuiver wordt gehouden”. Hitler verwijst hierbij nergens naar Wagner of naar Parsifal. Dat is allicht het werk van Rauschning die hem een variant van deze uitspraak in de mond legt en zelf de verbinding met Parsifal maakt.
Er zijn twee authentieke bronnen die Rauschnings Parsifal-uitspraak zouden kunnen bevestigen maar die dat uitdrukkelijk niet doen : de “Tafelgesprekken” enerzijds en het dagboek van Gertrud Strobel.
De “Tafelgesprekken” kwamen tot stand onder supervisie van Hitlers secretaris Martin Bormann. Zij vonden plaats tussen juli 1941 en november 1944 in diverse militaire hoofdkwartieren aan het Oostfront waar Hitler gewoon was met zijn staf en gasten de sobere maaltijd te gebruiken. Als een ouderwetse pater familias filosofeert Hitler daarin over alles wat hem bezig houdt. Als Parsifal voor hem ideologisch zo belangrijk was waarom heeft hij daarover dan nooit gesproken in intieme kring maar deed hij dat wel tegenover de onbelangrijke provinciaal Rauschning? Of zoals Hermann Göring verklaarde op het naoorlogse proces van Nürnberg : “Geloven jullie werkelijk dat de Führer zijn meest geheime inzichten bekend zou hebben aan de eerste de beste politicus uit de provincie?”
Overtuigender nog zijn de dagboekaantekeningen van Gertrud Strobel. Gertrud Strobel was een koorzangeres bij de Bayreuther Festspiele en bevriend met Wieland Wagner. Het dagboek bevat allerlei uitlatingen van Wieland als gevolg van zijn gesprekken met de nazi-top. In 1942 heeft Wieland verschillende ontmoetingen met Hitler waarin de rol van Parsifal binnen het Derde Rijk wordt besproken. Nergens maakt Wieland gewag van een onderhuidse, racistische interpretatie van Parsifal bij Hitler en het mag duidelijk zijn dat Wieland veel langer met Hitler over kunstzaken heeft gesproken dan Rauschning. Er is geen enkele reden denkbaar waarom de 25-jarige Wieland, met het hoogste culturele ambt in het vooruitzicht, dit voor zijn vriendin verborgen zou hebben gehouden.
De conclusie van dit alles kan alleen maar zijn dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat Hitler in Parsifal een racistische agenda zag. Maar zelfs, als Rauschnings getuigenis correct zou zijn dan nog is het duidelijk dat hij daarin de wereld op zijn kop stelt. Zo besluit Udo Bermbach op het symposium Wagner im Dritten Reich: “Uit een dergelijk inzicht zou men kunnen concluderen dat Parsifal Hitlers model en inspiratie was voor een bloedorde, voor een elitegroep van de NS-beweging, ideologische steun voor het voornemen om in ordekastelen een gewelddadige, heerszuchtige, onverschrokken en wrede jeugd op te voeden , verschijnend als de mooie, zichzelf besturende god-man, als een cultisch beeld, of hoe Hitler en Himmler zich de SS ook mogen hebben voorgesteld als een vorm van Graalridderschap.
Men mag echter niet vergeten dat een dergelijk uiterst selectief begrip van de receptie vrijwel niets te maken heeft met het stuk zelf. Want de fantasieën van de nazi's over mannelijkheid en bloed waren helemaal niet te rijmen met het karakter van de hoofdpersoon, en al helemaal niet met Wagners oorspronkelijke bedoelingen. De tendensen van pacifisme, religieus mededogen, een ascetisch verzaken aan de wereld en de onderdrukking van driften, misschien zelfs een onderdrukte homoseksualiteit, die zich opdringen bij een eng opgevatte interpretatie van de woorden van de tekst, moeten de nazi-ideologen de grootste moeilijkheden hebben bezorgd."
Dat de nazi-top grote ideologische bezwaren had tegen Parsifal wordt bevestigd door het dagboek van Gertrud Strobel en door het afvoeren van Parsifal van het speelplan van de Bayreuther Festspiele tijdens de oorlogsjaren. Bermbach nogmaals : "Gezien deze feiten is het volkomen absurd te beweren dat de moord op miljoenen Europese Joden de blijvende stempel is die Parsifal op de geschiedenis heeft gedrukt". Met Joachims Köhlers natte droom is het barslecht gesteld.
NASCHRIFT
In 2014, zeventien jaar na de publicatie van "Wagners Hitler", bekende de Münchense literatuurwetenschapper Joachim Köhler dat hij verkeerd was geweest. In een essay getiteld "Wagners Acquittal" (Wagners vrijspraak) lijstte hij in The Wagner Journal alle argumenten op die zijn eerder geformuleerde stelling volledig ontkrachtten.
Köhler verwijst zijn buitensporige gedachtenkronkel daarmee naar de rommelkamer van de geschiedenis. Wie er ijverig uit citeerde gaat mee de dieperik in. De Duitse historicus Michael Hesemann bijvoorbeeld. In zijn boekje “Hitlers religie” noemt hij Wagner onomwonden een racist en schuift hij hem een onfrisse bloedideologie in de schoenen. Raadpleeg je Hesemanns bronnenlijst dan zie je maar één enkel werk over Wagner; u raadt het al, Joachim Köhlers "Wagners Hitler".
Waarom Köhler 17 jaar geleden tot deze denkoefening niet in staat was en welke gewetensnood hem er toe bracht om publiekelijk door het stof te gaan, is mij een raadsel maar behoort ongetwijfeld tot het domein van de psychopathologie.