Auteur : Jos Hermans
Leoš Janáček schreef nooit iets op bestelling en de weg naar een compositie was altijd verbonden met de noodzaak om met muzikale middelen iets essentieels over te brengen. Zo ook in Het Sluwe Vosje dat trilt van leven en energie, van jeugdige wildheid en verlangen naar vrijheid en geluk maar dat ook spreekt van berusting in de cyclus van geboorte, paring en dood. "Ik heb Spitsoortje geschreven voor het woud en voor de droefheid van mijn late jaren", schrijft de componist aan zijn 37-jaar jongere muze Kamila Stösslová. Dat woud is het magische kader waar mens en dier de liefde beleven en de muziek die de componist voor zijn vrolijk-melancholische dierenfabel bedacht, luistert naar die natuur. Ze zit vol ongeduld en spreekt van seksueel verlangen. Het animale in de natuur werkt erotisch prikkelend voor de mensen (een boswachter, een schoolmeester, een pastoor, een stroper). Allen zijn ze in de ban van de wilde en onweerstaanbare, maar afwezige zigeunerin Terynka.
Regisseur Barrie Kosky wilde geen bont, geen dierenstaarten en geen maskers op het toneel voor de vertrouwde viervoeters en gevederde vrienden van het boerenerf. Ook geen mimetische nabootsingen. De insecten zijn zo goed als geweerd uit het stuk en nogal wat details van de partituur verdwijnen dan in een scènisch vacuum. Nochtans is de enige scène waar hij zich eerder conformeert aan de meer klassieke uitvoeringspraktijk - de slachtpartij in het kippenhok - de meest geslaagde. Alleen de dieren hebben kleur. Daarin contrasteren ze met de zwarte kledij van de mensen. Het is alsof de mensen iets te leren te hebben van de dieren.
Kosky maakt opnieuw gebruik van een sterk gereduceerd toneel, een procédé waarmee hij reeds grote successen boekte in Macbeth (Zürich), Pelléas et Mélisande (Straatsburg), Hertog Blauwbaards Burcht (Frankfurt), West Side Story (Berlijn). De focus komt dan volledig te liggen op het spel van de zangers en op enkele markante scenografische vondsten die zichzelf lijken uit te vergroten door hun uniciteit. Een Moravische fabeltjeskrant is dit Sluwe Vosje dus niet geworden maar ook in de handen van Kosky en zijn team blijft dit een verrukkelijk werk.
Een kleppend kerkklokje begeleidt een korte proloog : een vader begraaft zijn dochter. Kosky heeft van de boswachter en het Vosje een vader-dochter relatie willen maken. Dat doet hij allicht ook met een knipoog naar Janáčeks biografie. Het mag duidelijk zijn dat de componist zichzelf zag in de figuur van de boswachter. Zowel zijn dochter Olga als zijn zoon Vladimir sterven jong. Aan de dood van Olga zal hij jarenlang een schuldgevoel overhouden. Wolfgang Kochs boswachter heeft natuurlijke autoriteit, vriendelijkheid, gevoel voor poëzie en vooral, een hart voor de natuur en zijn fauna. De hoogspanning die erotiek ooit in zijn leven bracht, lijkt hij niet meer te kennen. Wanneer hij de blik naar binnen en vervolgens naar het auditorium richt, begrijpen wij dat hij ageert vanuit zijn herinnering.
De scenografische vondst is een gordijn van lamé. De lichtreflecterende guirlandes houden de scène gevangen in een constante betovering. Tegelijkertijd voegen ze wat van een nachtclubsfeer toe: het woud als tinseltown. Het toont zich in verschillende gedaanten: als een Las Vegas wand van knalrode passie na de eerste vrijage van het vossenpaar, als sneeuwlandschap in het derde bedrijf, voorzien van bloedrode strengen na de dood van het Vosje.
Goddelijk zijn de donzige hennen met knalgele pruiken en rode handschoenen. De haan is een dierentemmer met buishoed en belle époque snorretje. Gefragmenteerde vrouwenbenen vliegen in het rond na de slachtpartij in het kippenhok. Een hyperventilerend kuiken dat het toneel doorkruist behoort tot het vertrouwde humorarsenaal van de regisseur.
De schoolmeester en de pastoor zijn erg aan de fles, hun seksuele obsessies krijgen daarentegen weinig profiel. Zo is er de korte scène waarbij de ladderzatte schoolmeester op de knieën valt en zijn liefde verklaart aan een zonnebloem waarin hij zijn oogappel Terynka meent te herkennen; die komt hier niet tot zijn recht omdat de mensen hier meestal tot aan hun middel, quasi geïmmobiliseerd, in een uitsparing staan in de toneelvloer. Een ander Kosky-geintje zijn de vrouwenbenen die een copulatieballet simuleren doorheen het cabareteske gordijn. Met een bezem veegt de boswachter de bladeren bij mekaar in zijn finale monoloog, het toppunt van berusting!
Elena Tsallagova en Angela Brower maken van het vossenduet het vocale hoogtepunt van de avond met hun aan mekaar gewaagde sopranen. Tsallagova legt bovendien een bewonderenswaardig enthousiasme in haar hyper-kinetische spel. De boswachter is een rol die goed past bij de persoonlijkheid en de stem van Wolfgang Koch. Martin Snell zingt de pastoor met een mooi getimbreerde bariton.
Met Robert Jindra is de orkestdirectie weer eens in de handen van een Tsjech met Janáček-ervaring. Dat is meestal een goede zaak. De prelude en de allereerste scène met de boswachter, in muzikaal opzicht wellicht de meest vooruitstrevende in het stuk, treft Janáček recht in het hart. De typische kleuren van het Janáček-orkest zullen niemand ontgaan: de piccolo’s, de lage kopers, de pauken in het derde bedrijf. Dynamisch is dit allemaal boeiend uitgevoerd door het klasse-orkest van de Beierse staatsopera. De magistrale fanfare van de laatste bladzijden klinkt hier als een voorafschaduwing van de op dat moment nog niet geschreven finale van De zaak Makropulos. Het is met deze hymne aan de natuur en aan het leven dat Janáček zich heeft laten begraven op 15 augustus 1928. Dat gebeurde op zijn nadrukkelijke wens. Een grote meneer, deze aanvankelijk provinciaal gewaande componist die de nationale volksziel van zijn land wist te verheffen tot een universeel thema!
Nog te zien op Staatsoper TV met Engelse of Duitse ondertiteling.