Auteur : Richard Wagner
Ondertussen werden allerlei zorgen die met mijn persoonlijke zaken vandoen hadden dermate dringend dat ik wel verplicht was om er mijn volle aandacht op te richten. Om deze reden besloot ik om een voorstel van Giacomelli ter harte te nemen en mijn concerten te herhalen in Brussel. Een contract werd geregeld met het Théâtre de la Monnaie voor drie concerten waarvan de helft van de opbrengst voor mij was, na aftrek van de kosten. In het gezelschap van mijn agent reisde ik op 19 maart naar de Belgische hoofdstad om te zien of ik daar het geld zou kunnen recupereren dat ik in Parijs had verloren. Onder druk van mijn mentor moest ik allerlei krantenredacteurs en Belgische vooraanstaande personen bezoeken waaronder ook Monsieur Fétis père. Van hem wist ik dat hij zichzelf tegen mij had laten opzetten en had laten omkopen door Meyerbeer en nu vond ik het amusant om in discussie te treden met deze autocratisch poserende man die nu verklaarde het helemaal met mij eens te zijn.
Klindworth, wiens dochter mij door Liszt was aanbevolen ter gelegenheid van mijn verblijf in Londen maar die nooit was komen opdagen, bezorgde mij een aangename verrassing door mij nu te inviteren in Brussel. Terwijl ze mij buitengewoon hartelijk ontving, vormde de heer Klindworth zelf een bron van onuitputtelijke conversatie met verhalen over zijn bizarre carrière als diplomaat in allerlei zaken waar ik niets van begreep. Ik dineerde verscheidene keren met hen en werd geïntroduceerd aan de Hertog en de Hertogin Coudenhove, deze laatste was de dochter van mijn oudere vriendin Mme Kalergis. De heer Klindworth bleef heel enthousiast in mij geïnteresseerd en presenteerde mij zelfs een aanbevelingsbrief aan Prins Metternich, wiens vader hij beweerde goed te kennen. Hij had de eigenaardig gewoonte om zijn voor het overige frivole uitspraken te doorspekken met voortdurende verwijzingen naar een alles besturende almachtige voorziening en toen, tijdens één van onze laatste conversaties ik het waagde om een geirriteerd weerwoord uit te spreken, werd hij zodanig kwaad dat ik dacht dat hij volledig met mij zou breken, iets dat nochtans niet gebeurde, toen niet en ook later niet.
Meer dan deze interessante ontmoetingen leverde Brussel mij niets anders op dan kommer en nutteloze inspanningen. Het eerste concert, buiten abonnement, was goed vertegenwoordigd. Maar volgens een clausule in het contract, dat ik zelf verkeerd had geïnterpreteerd, vielen alle kosten ten mijnen laste en de concertbeheerders interpreteerden dit zo streng dat er van de winst zo goed als niets meer voor mij overschoot; dit zou worden goedgemaakt door het tweede concert maar dat was een abonnementsconcert; verder dan de abonnees die, zoals men mij vertelde, bijna de hele zaal vulden, schoten er nauwelijks enkele betalende klanten over zodat er nog niet eens genoeg overschoot om mijn reis- en verblijfskosten te dekken, die nog eens aangedikt waren door de aanwezigheid van een agent en een dienaar. Ik besloot daarom om af te zien van een derde concert en nadat ik een kristallen vaas van Boheems glas had ontvangen van mevrouw Street, de hiervoor vermeldde dochter van Klindworth, vertrok ik terug naar Parijs in een allesbehalve opgewekte bui.
Hoe dan ook, mijn verblijf ging gepaard met een amusante verstrooiing in de vorm van een zeer korte trip naar Antwerpen. Hoewel ik had besloten in geen geval de weinige tijd die ik had aan het bezoeken van kunstschatten te spenderen, stelde ik mezelf tevreden met een bezoek aan de omgeving waarbij mijn interesse voor oudheidkunde evenwel op de proef werd gesteld. Ik was vooral ontsteld door de plaatsing van de beroemde citadel. Bij het ontwerp van de scène voor de eerste akte van Lohengrin had ik mij die citadel voorgesteld alsof je die kon zien van ver over de Schelde; in plaats daarvan vond ik een doodgewone vlakte met funderingen diep in de grond. Telkens als ik daarna Lohengrin zag, moest ik gewoonlijk glimlachen met de door de decorschilders afgeleverde kastelen, hooggelegen in de achtergrond boven op een statige heuvel.