Een typografische Wunderkammer
Philipp Stölzl & Philipp Krenn met Elektra in Baden-Baden (*****) [live]
We schrijven 25 januari 1909 wanneer Elektra in Dresden in première gaat. Siegmund Freud heeft zijn “Studien über Hysterie” nog maar pas aan het papier toevertrouwd. De klinische term “hysterie” is nog kakelvers en Hugo von Hofmannsthal heeft met zijn Elektra een theatraal antwoord aangereikt op het nieuwe mensbeeld van de psychoanalyse. Een priesteres zonder tempel, met als enig gruwelijk ritueel het plengen van bloed, wordt de hoofdpersoon van een studie over hysterie. Hysterie geboren uit doodsverlangen. Hofmannsthal wordt librettist van Richard Strauss en deze schenkt de operaliteratuur een stuk dat doordrongen is van pathologische psychologie. Het is muziek die komt uit de diepten van Strauss' eigen psyche. Wellicht was zijn kwelling, zo goed verhuld door zijn uiterlijke nonchalance, het besef dat zijn moeder geestelijk gestoord was.
Naar eigen zeggen kon Richard Strauss een spijskaart op muziek zetten of een meisje toonzetten met rood haar. In Elektra toont hij zich een geniale illustratieve orkestrator. Het probleem met Elektra is dat er zoveel gebeurt in het orkest dat je veel mist als je je concentreert op de solisten. Eigenlijk moet je elke voorstelling van Elektra tweemaal bekijken vooral als de klassebakken van de Berliner Philharmoniker hun zitje in de orkestbak hebben genomen.
Mogen we dit werk straffeloos actualiseren en plaatsen in een dysfunctionele familie die dichter bij ons staat dan de clan van de Atriden? De laatste die we daarin zagen mislukken was Claus Guth in Frankfurt. Het was de scheppers van Elektra er om te doen het demonische, extatische Griekenland van de 6e eeuw terug tot leven te roepen. Anders uitgedrukt: de dionysische cultus van de antieke tragedie is er in mee gecomponeerd. Inzoomen op het innerlijk psychodrama is de sleutel tot succes. Philipp Stölzls aanpak is geheel in de geest van Herbert Wernicke, een productie die hier in Baden-Baden (2010) te zien was met de Münchner Philharmoniker o.l.v. Christian Thielemann; voor mij nog altijd de referentie op dvd. “Er gebeurt niets, maar wat er gebeurt gebeurt met spanning”, vond Wernicke toen. En zo is het ook hier. Het meest opzienbarende aan deze voorstelling is dat met zo weinig scenografische middelen, door de verhevigde focus op de personages, het hele drama met zoveel intensiteit tot klinken kan worden gebracht.
Stölzl heeft een modulair podium ontworpen dat uit zeven lagen bestaat en zich meestal presenteert in de vorm van een monumentale trap. De lagen kunnen zich ook verschuiven tot een beklemmende claustrofobische ruimte die heel effectief is. De trapvorm wordt heel suggestief aangewend: we zien Klytämnestra verschijnen met vier dienstmaagden die zich als dieren verspreiden over de trappen, gehoorzamend aan elke gril van de getraumatiseerde koningin. We zien er Orest, op krukken en met een gespalkt been, naar beneden en zelfs naar boven klauteren om de daad te voltrekken. We zien een stuntdubbel van de vermoorde Klytämnestra van de trappen donderen. Net als bij Tiago Rodrigues’ Tristan und Isolde in Rijsel wordt de tekst gebruikt als onderdeel van het decor. Dit keer worden de letters geprojecteerd in een grafische stijl die eigen is aan onze internetgeneratie. Het transformeert het toneel in een typografische Wunderkammer die nooit verveelt, nooit vermoeit. Het scherpt de appetijt voor de tekst maar deze is niet altijd even gemakkelijk te volgen. Allicht daarom blijft de boventiteling actief.
De babbelzieke dienstmaagden zijn in de weer met teiltjes en poetsvodden. Elektra kreeg een rode verwilderde pruik opgezet, Chrysothemis, haar wereldse zuster, een zediger pagekapsel. In de eerste scène van de zussen komen de normale sensuele verlangens van de vrouw naar de man tot uiting, maar in de tweede scène verschijnt een quasi-lesbische houding van Elektra tegenover haar zus. En dat is precies zoals Stölzl de scène heeft geregisseerd. Klytämnestra gaat een soort choreografie aan met haar vier kruiperige dienstmaagden. En ook met de grote zwarte mantel die ze zwierig en synchroon met de Straussiaanse golf door de lucht zwaait. En Stölzl laat haar voluit in een lachkramp schieten wanneer ze het nepbericht van Orestes’ dood verneemt. De chaotische dubbele moord voltrekt zich tijdens een ballet van zaklampen. De moorden zijn uiterst brutaal en zichtbaar voor onze ogen. Orestes overleeft de matricide niet. Zijn zelfmoord laat Chrysothemis wezenloos achter. Wat rest er na het bereiken van het levensdoel voor hem en zijn zuster Elektra? Enkel het ultieme tekstfragment “Diese Zeit. Sie dehnt sich vor uns wie ein finstrer Schlund.” (Deze tijd. Ze strekt zich uit als een donkere afgrond) is een toevoeging van de regisseur. Een uur voordien kwam ze nog uit de mond van Klytämnestra. Het is een diagnose die past als een handschoen op onze door psychopaten geregeerde tijd.
Grote delen van de Elektra-partij moeten breed, majestueus in het auditorium worden geprojecteerd, liefst door een vrouw als een slagschip, een sopraan met een echt Brünnhilde-profiel dus. Nina Stemme heeft tijd nodig om op temperatuur te komen. Pas bij de aankondiging van Orestes’ dood (“Es ist nicht wahr”) neemt ze bezit van de rol met fantastische dramatische uithalen, waarvan ik niet wist dat ze die nog in haar mars had. Maar zoals zo vaak: je verstaat nauwelijks een woord van wat ze zingt.
Het is een quasi-parlando dat Michaela Schuster hanteert als Klytämnestra. Ze weet handig om te gaan met haar beperkingen. Ze nuanceert naximaal en houdt de voordracht boeiend en spannend. Petrenko neemt heel erg terug tijdens de horror van haar nachtmerries. Met haar genereus stromende sopraan zingt Elza van den Heever een aantrekkelijke Chrysothemis vooral tijdens de wellustige typering van haar “Weiberschicksal”. Johan Reuter als Orest kon doorgaans overtuigen in de herkenningsscène. Wolfgang Ablinger-Sperrhacke viel wat bleek uit als Aegisth. De dienstmaagden vormden een homogene groep waarbij vooral Lauren Fagan als vijfde dienstmaagd opviel.
Make no mistake: de gespannen klankwereld van Elektra vond haar weg naar een erg gewelddadige partituur. Het is één grote vulkaanuitbarsting waarvan de kokende lava met enige regelmaat over de rand van de orkestbak wordt gestort. Het ergste dat een Elektra-orkest kan overkomen is te verzanden in een wazige klankenbrij. Herbert von Karajan meende dat je Elektra na je zestigste niet meer zou moeten dirigeren: het vergt veel discipline, stuurmanskunst en een grote dynamische controle om al dat geweld met maximale transparantie in het auditorium te katapulteren. Mijn persoonlijke lakmoestest dringt zich op na de scène met de dienstmaagden: het is de orkestrale emfase die volgt op Elektra’s invocatie van Agamemnon. Het primitieve geweld dat hier via de contrabassen uit peilloze diepten opborrelt klinkt meestal veel te braaf. Niet zo met Kirill Petrenko als stuurman. De granieten akkoorden van het Agamemnon-motief (het DNA van de wraak!) waren overweldigend en kristalhelder. Konden met veel detail worden waargenomen tijdens deze in dynamisch opzicht erg extreme lezing: de vale orkestkleuren en schrille accenten tijdens de “psychische polyfonie” (dixit Strauss) van Klytämnestra’s droombeelden, het metalen gerinkel en gerammel van de ornamenten waarmee zij haar geteisterde lichaam bedekt, het getwitter van de houtblazers bij de aankondiging van Orestes dood, de lyriek van het bijna-liefdesduet van de herkenningsscène, de Weense flair van de Aegisth-muziek, het obscene geweld van de beide moorden. Orkestraal was dit niets minder dan een totale knock-out.