Auteur : Jos Hermans
Toen Oscar Straus nog Oscar Strauss heette -de s liet hij schrappen om zich te onderscheiden van de Strauss dynastie- en studeerde bij Max Bruch, werd hij de deur gewezen door een hysterische Bruch : “Ik wil u nooit meer zien en ik zal u vervloeken als u ooit nog muzikale misbaksels durft te fabriceren zoals uw zielige naamgenoot”. Johann Strauss rekende hij tot zijn grote voorbeelden samen met Jacques Offenbach en Arthur Sullivan.
Die Perlen der Cleopatra werd gecreëerd voor de operette-diva Fritzi Masary en ontstond in een roes van Egyptomanie. In 1924, datum van de Berlijnse première, was het graf van Toetanchamon nog maar pas ontdekt en de buste van Nefertiti was nog maar pas aan het publiek vertoond.
In het programmaboek herinnert regisseur Barrie Kosky aan algemene waarheden over de operette :“Deze stukken, zoals barokopera's, vragen bijna om een arrangement. De partituren van barokopera's en -operettes zijn slechts een geraamte. In Monteverdi's tijd, in het begin van de 17e eeuw, verschilde elke uitvoering van een werk van de vorige. De orkestratie werd veranderd, een andere toonhoogte werd gekozen, er waren aanpassingen, coupures en improvisaties van de zangers. Dit is wat authenticiteit betekent in de barok en het is niet anders in de moderne operette”
En dan noemt Kosky Die Perlen der Cleopatra een meesterwerk, een meesterwerk dat sinds de Berlijnse première in 1924 bijna niet meer te zien is geweest en we dus mogen spreken van een échte herontdekking! Werkelijk? De waarheid is dat er in heel het stuk geen enkel muzikaal idee te vinden is dat een heropvoering van dit werk rechtvaardigt. Met de geniale partituren van Lehar en Kalman kan je dit niet vergelijken. Straus’ muzikale ideeën zijn zo zwak dat dirigent Adam Benzwi zich geroepen voelde om af en toe fragmenten uit Verdi’s Aida (het aanroepen van Ptah, het ballet en de triomfmars) in te lassen om de partituur toch enig gewicht te geven, telkens ondersteund met jazzy drums voor het nodige vervreemdende Weimar-effect.
Wat overblijft is een platte revue rond de Berliner Schnautze van Dagmar Manzel, de vuilbekkende diseuse van Berlijn. Maar wanneer dat niet gedragen wordt door muziek van enige importantie dan verliest dat veel van zijn kracht. Flinterdun is ook het verhaal: Cleopatra regeert vanuit haar bed of vanuit haar bad vol melk (“Warum bade ick in Mülsch?”). Haar schoonheid tanende, neemt ze haar toevlucht tot parels die oplossen in wijn en die haar pretendenten verandert in seksslaven. Die zijn allebei verwijfd, de Romeinse officier Viktorian Silvius, de Perzische prins Beladonis (“Meine kleine Flöte”). De derde, Marcus Antonius, is normaal dat wil zeggen, hij heeft een alcoholprobleem. Maar hij ziet haar ook graag zonder afrodisiacum en dus stappen ze in een sarcofaag, gewapend met een blikje Berlijns bier. De slotscène is de grappigste en het meest vertederende moment van de avond.
Kosky heeft daar natuurlijk een wervelende, goed getimede show rond gemaakt die start wanneer meisjes confetti in de zaal gooien en “Showtime in Egypt” roepen. Otto Pichlers choreografiën lijken allemaal op mekaar en gaan al snel vervelen. De hele avond lang wordt er voortreffelijk geacteerd: Dagmar Manzel als Cleopatra, Peter Renz als Marcus Antonius, Stefan Sevenich als Pampylos, Dominik Köninger als Silvius, Johannes Dunz als Beladonis, Alma Sadé als Charmian. Iedereen zingt met microfoon. De gesproken dialogen zijn voor niet-Duitsers erg moeilijk te volgen.