Auteur : Jos Hermans
"Ik ben anders georganiseerd, ik heb prikkelbare zenuwen, ik moet schoonheid, pracht en licht hebben! De wereld is me verschuldigd wat ik nodig heb! Ik kan niet leven van een ellendige organistenpost, zoals uw meester Bach! - Is het dan een schandalige eis, als ik denk dat het beetje luxe dat ik mag lijden aan mij toekomt? Ik, die plezier verschaf aan de wereld en aan duizenden!"
(RICHARD WAGNER, door Eliza Wille geciteerd in “Erinnerungen an Richard Wagner”, 1887)
Op enkele uitzonderingen na verkeerden alle Duitse componisten en schrijvers in het midden van de 19e eeuw in een toestand van chronisch geldgebrek. Lenen van vrienden was niet de uitzondering maar eerder de regel. Het verschil tussen Richard Wagner en al deze andere behoeftige collega’s was dat hij er nooit voor terugdeinsde om schulden aan te gaan die eerder pasten in het kader van een luxeleven en dat hij er nooit op gebrand was om zijn schulden ook daadwerkelijk terug te betalen. Wagner vond dat de wereld hem dat schuldig was. De vermogende lieden die hij als een gier omcirkelde hebben zich later verzekerd geweten van hun plaats in de cultuurgeschiedenis.
Men mag nooit vergeten dat Wagner nooit leende om er zelf beter van te worden maar dat zijn schulden altijd in functie stonden van zijn artistieke projecten. Bij dit alles moet het duidelijk zijn dat als hij zich niet zo roekeloos in schulden had gestoken en veel minder bereid was geweest om op kosten van anderen te leven dat hij dan niet eens een kwart van zijn plannen gerealiseerd zou hebben en even berooid als een Albert Lortzing zou zijn gestorven.
Dit alles is welbekend en wordt al eens gehanteerd om van Wagner een monster te maken. Maar soms is het ook goed om eens af te dalen naar de geplogenheden van het sociaal leven van het midden van de 19e eeuw en een blik te werpen op het statuut van de kunstenaar. Neem nu bijvoorbeeld het gezegende jaar 1852. Wagner bevindt zich op dat moment in ballingschap in Zürich en werkt daar aan de Ring terwijl zijn vier eerste opera’s (Rienzi, Holländer, Tannhäuser, Lohengrin) in Duitsland beginnen te lopen als een trein. Dat Wagner geen succes zou hebben gehad tijdens zijn leven is een fabeltje! Zowel grote als kleine steden doen mee: Leipzig, Frankfurt, Wiesbaden, Würzburg, Breslau, Düsseldorf, Rudolstadt, Hamburg. Hier en daar worden er zelfs speciale treinen ingelegd. De grootste vraag bestond naar Tannhäuser maar met orkesten die zelden meer dan 40 leden tellen zullen die opvoeringen nauwelijks aan Wagners hoge kwaliteitseisen hebben kunnen voldoen.
Wie nu denkt dat Wagner daar beter van werd die heeft het verkeerd voor. Behalve de operahuizen zelf waren het eerder de solisten die er beter van werden : Tichatschek, de eerste heldentenor, kreeg per voorstelling van Tannhäuser £40 terwijl Wagner het opvoeringsrecht van zijn partituur aan de operahuizen diende af te staan voor amper £7 à £17, en dat niet voor één voorstelling maar voor de eeuwigheid! De cijfers zijn afkomstig van Ernest Newman en zeggen mij niet zoveel in absolute termen maar het is de vergelijking die hier van belang is.
Indien componisten in die dagen eerlijker zouden zijn behandeld en een substantiële royalty hadden verkregen per voorstelling dan zou Wagner zoveel hebben verdiend aan zijn 4 eerste opera’s dat hij zijn vrienden niet hoefde lastig te vallen met leningen en dan had hij zich in 1852 reeds het huisje en het tuintje kunnen aanschaffen waarvan hij droomde –getuige zijn brieven uit die tijd -om rustig aan de Ring te werken. Of zoals Wagnerbiograaf Ernest Newman het uitdrukt: "Er is iets eigenaardigs weerzinwekkends aan een sociaal systeem dat het wettelijk bijna onmogelijk maakte voor een componist als Wagner om iets anders te zijn dan een bedelmonnik, en hem vervolgens kon uitschelden voor leningen."
In datzelfde jaar probeert Wagner samen met Franz Liszt Tannhäuser aan de hofopera van Berlijn te verpatsen. Hij stelt een eenmalige vergoeding voor van 1000 Thaler (naar mijn schatting zou dit vandaag neerkomen op zowat 22.500 euro, geen uitzinnig hoog bedrag, toch !) maar daar heeft intendant Botho von Hülsen geen oren naar en stelt Wagner een royalty van 10% voor. Berlijn was één van de grotere operahuizen van Duitsland en kon zich een éénmalige vergoeding best veroorloven en daarbovenop ook nog een royalty uitbetalen. Maar omdat Wagner, bekommerd om de kwaliteit van de geplande uitvoeringen, over de hoofden heen van de Berlijnse kapelmeesters tracht te stappen door te eisen dat Liszt de opvoering zou dirigeren, gaat de deal uiteindelijk niet door en krijgt Wagner zijn partituur terug gestuurd. Wagner toonde zich tijdens de onderhandeling zelfs bereid om zijn vergoeding te laten vallen als de artistieke kwaliteit van de opvoering maar verzekerd was. Daar was het hem om te doen. Hülsen was nochtans beter op Wagners voorstel ingegaan want, zoals zo vaak bij Wagners zakelijke voorstellen, zal ook dit voorstel uiteindelijk een goudmijn blijken te zijn. Tegen 1892 zijn er in Berlijn reeds 300 voorstellingen van Tannhäuser gegeven.
Er wordt al eens laatdunkend gereageerd op de romantische opera van de negentiende eeuw en op zijn scheppers maar toon mij eens de hedendaagse kunstenaar die de culot, de doortastendheid, het zelfvertrouwen, het doorzettingsvermogen en de integriteit bezit van deze man, Richard Wagner. Hoe dieper je je ingraaft in Wagners biografie, hoe groter zijn artistiek-maatschappelijke realisatie wordt. En ook, hoe ridiculer zijn critici worden.