Kan je Bizets Carmen ensceneren als een Offenbachse operette zonder het stuk pijn te doen? Het zou zomaar een vraag kunnen zijn waar u mee zit. Het antwoord kan u zien en horen in Hamburg. Daar levert Herbert Fritsch het eclatante bewijs dat het kan : hij gooit alle Spaanse clichés overboord, hij houdt de toon luchtig met pantomimes, slapstick en tongue-in-cheek dialogen om te eindigen als vanouds met een verismo finale. Sterker nog : in Hamburg wordt meestal ook goed gezongen, vooral door een voorlopig onder de radar gebleven Russische mezzo en een Kosovaarse sopraan, en de even creatieve jonge dirigent Yoel Gamzou dwingt het orkest in een hoofdrol.
De scènische aankleding van de ouverture zet de toon voor de rest van de avond. Een schelmachtige figurante opent met een pantomime. Eén van de in een cirkel uitgestalde bloemen steekt ze in het haar en ze doet mij meteen denken aan de Franse Marianne, symbool van de “liberté” die Carmen zo heftig zal bezingen. Die bloem kan tevens symbool staan voor het begin van Don José’s ellende. Het is een bont gezelschap, dat Fritsch laat opdraven aan de poorten van de Sevilliaanse sigarenfabriek. José Luna heeft hen aangekleed met een carnavalsplunje. Zelfs Goya-hoeden zijn te zien in de menigte. Dit is tenslotte toch Spanje! Daaronder ook de militairen die bewegen als tinnen soldaten uit de Notenkraker. Bij de noodlotsmuziek laat Fritsch de menigte knielen voor het metershoge Mariabeeld dat hij uit de toneeltoren heeft laten neerdalen op scène. Verder is er enkel een goudkleurig achterdoek als enig decorstuk.
“Met de religieuze symbolen, die mijn decorontwerp voor Carmen bepalen, is er geen statement of moraliteit verbonden”, zegt de regisseur in het programmaboek. Bewust of onbewust, toch gaat hij daarmee in dialoog met de dieperliggende waarheden van het stuk. De tragedie van Carmen ontstaat immers bij de katholieke achtergrond van Don José wiens moeder hem levenslang voor de vrouwelijke verderfelijkheid heeft beschermd. Vrouwen, zo leerde zijn moeder, zijn heiligen of hoeren. Micaëla, die zowat de incarnatie is van de maagd Maria, kan hij daarom niet seksueel attractief vinden. Zijn getroebleerde relatie met vrouwen maakt dat hij onmiddellijk overstag gaat bij de minste aandacht van een sekssymbool als Carmen. Het verklaart ook zijn neurotische obsessie voor haar, helemaal tot op het einde. En zo gaat de opera Carmen uiteindelijk vooral over Don José wiens lot ons meer beroert dan dat van de titelheldin. In de finale scène is hij oprecht aandoenlijk als een gebroken man zonder uitweg. Maar het eigenlijke slachtoffer blijft natuurlijk Carmen.
We zagen de referentie-Carmen van Bieito nog maar pas ten onder gaan als opgewarmde kost in een routinematige herneming aan de Weense staatsopera ondanks de hoogkaratige bezetting met Elina Garanča en Piotr Beczala. De lezing van Fritsch daarentegen is amusant, constant entertainend en brengt een onvermoede vitaliteit en warmte naar de oppervlakte. Alle dialogen worden gedeclameerd alsof het Offenbach betrof. Het gekozen format laat gestiek en gelaatsexpressie toe die in een normale context onnatuurlijk zouden zijn. In deze wereld van overdrijving lijken ook alle rekwisieten taboe. De cigarrera’s uit de sigarenfabriek roken virtuele papelito’s. De brief van Josés moeder is een virtuele brief. De waarzegsters zullen de toekomst voorspellen met virtuele kaarten, Carmen zal sterven door het virtuele mes van Don José. Maar de bloem die José voor de voeten krijgt geworpen is wél echt en een half uur lang zal hij ze in zijn handen gekluisterd houden.
De Habanera is de eerste maar niet de laatste gelegenheid van de Carmen van dienst om zich tot erotisch projectievlak te maken van de mannen. De kokette Maria Kataeva laat geen gelegenheid onbenut om zich in de kijker te werken als seksueel assertieve vrouw met sterallures. Haar mezzo heeft niet dezelfde diepte als Garanča en vermoedelijk ook niet dezelfde projectie. Maar voor het overige is dit een onberispelijk roldebuut.
Alle koorscènes zijn meeslepend, in het bijzonder de beide koren van de sigarenmaaksters, met verve aangevuurd door het orkest. De gedifferentieerde regie van de koorleden is een bonus.
Escamillo ziet zijn eigenliefde gestreeld in het licht van de schijnwerpers, een aria lang gepamperd door zijn vrouwelijke fans alsof het de tovertuin van Klingsor betrof. Vreemd genoeg wordt Kostas Smoriginas’ stevige bariton op boegeroep onthaald. Het timbre is niet helemaal helder, de stem mist enige soepelheid en zijn Frans is ondermaats. Toch is het één van de hoogtepunten van de avond met onweerstaanbaar handgeklap in het koor. Fantastisch is de inzet van het orkest nadat lichtingenieur Carsten Sander de gevierde torrero in zijn Las Vegas lichtbundel heeft gevangen.
De temperamentvolle Carmen begeleidt haar dans voor Don José met échte castagnetten. Zijn grote aria, “La fleur que tu m’avais jetée”, zingt Tomislav Mužek heel behoorlijk met een mooi crescendo. Het timbre is aangenaam, de beheersing van het Frans is aanvaardbaar, de frasering steunt op mooi gebonden zanglijnen. Ook Hubert Kowalczyk maakt een goede beurt in de kleine rol van de luitenant.
Tijdens de prelude tot het derde bedrijf zoomt de camera in op het fysiek engagement van de half dansende dirigent. Net daarvoor heeft hij het orkest wel tweemaal laten groeten. Een enorm kruisbeeld prijkt nu tegen het geschilderde berglandschap op de achterwand. De smokkelroute van Carmens vrienden loopt langs een eng loopbruggetje dat hoogtevrees uitlokt. Niet meteen de juiste plek voor de vreesachtige Micaëla. Elbenita Kajtazi zingt een verbluffende, technisch soliede Micaëla. Ze zorgde al voor een eerste hoogtepunt in het duet met José. “Je dis que rien ne m’épouvante” is de quasi perfecte smeekbede aan de God van José’s moeder.
De massatonelen van het vierde bedrijf zijn weer levendig geregisseerd. Hilarisch is de picador die zijn paard niet onder controle krijgt. Voor haar rendez-vous met de dood verschijnt Carmen in een lang goudkleurige kleed met sleep. De finale is klassiek verismo tegen de achtergrond van een Escamillo affiche.
Wat bij dirigent Yoel Gamzou onmiddellijk in het oog springt is zijn vrije omgang met temporelaties. De paso doble van de ouverture neemt hij razendsnel, naar mijn gevoel een tikkeltje té snel. Hij laat bommetjes ontploffen in het orkest, plaatst onverwachte fermates en laat het orkest als een orkaan huishouden in Bizets partituur. Wellicht een dirigent om te volgen.
Carmen is nog te zien tot 26 oktober bij NDR