Mevrouw Varnay, u bent het kind van een echt theaterhuwelijk. Uw moeder was coloratuursopraan en uw vader een tenor en theaterimpresario. Wanneer besloot u voor het eerst om zangeres te worden ?
Eigenlijk wilde ik concertpianiste worden. Ik zong wel in het schoolkoor. Iemand moet mij hebben gehoord en mijn moeder hebben gezegd dat mijn stem best vakkundig zou worden gevormd. Ik heb daar destijds, eerlijk gezegd, weinig over nagedacht. Pas toen ik een job had in een New Yorks pianoantiquariaat, werd ik mij ervan bewust, wat ik werkelijk wou. In deze zaak waren er vele kleine kamers, waar zangonderricht werd gegeven. Soms klonk dat als naar de slachtbank geleid vee. Ik zei toen tegen mijn moeder dat ik dat beter kon en dat ik zang wilde studeren, zodat mijn moeder mij vanaf dat ogenblik ernstig begon te begeleiden. Aan haar dank ik dan ook mijn volledige stemvorming.
Een muziekconservatorium hebt u dus nooit bezocht ?
Nee, ik heb alles privé geleerd ! Eerst bij mijn moeder, die mij uiteraard vele ervaringen uit haar eigen theaterleven heeft meegegeven. Toen kwam het ogenblik, waarop ze, zoals ieder jaar, met haar vriendin Kirsten Flagstad telefoneerde - dat moet in 1939 zijn geweest - en haar meedeelde dat ik zang studeerde en mij op een operaloopbaan voorbereidde. Mevrouw Flagstad wou me graag eens horen, maar tijdens haar bezoek haalden beide dames zoveel herinneringen op uit hun verleden, dat er van echt voorzingen niets in huis kwam. Maar Flagstads raad gaf wel mijn leven een grote wending: ze was immers van oordeel dat ik door een krachtige hand moest worden opgeleid, wilde ik ooit Wagner kunnen zingen. En ze hield een zekere Hermann Weigert voor die juiste hand. Dus heb ik hem op volle kracht Elisabeths Hallenaria voorgezongen, om hem te tonen dat ik een grote stem had. Hijzelf begeleidde me en vroeg me of ik niet wat zachter kon zingen en wat meer legato. En toen mocht ik Elsa zingen. Daarop zei hij aan mijn moeder, dat hij dit meisje graag in het Wagnergenre wilde ontwikkelen, maar op voorwaarde dat ik gedurende drie volle jaren en alleen bij hem zou studeren en nergens anders dan bij hem en mijn moeder zou zingen. En geen tingeltangelmuziek.
Wat hebt u bij Hermann Weigert geleerd ?
Hij leerde me om mij artistiek uit te drukken ! En met zijn opmerkelijke pedagogische begaafdheid bracht hij mij de diepere zin, de achtergronden, de kern van een rol en de aandacht voor subtiele acteernuances bij.
De eerste in een lange rij. Want Hermann Weigert was tenslotte niet uw enige mentor, begeleider en metgezel inzake Wagner!
Dat klopt. Op zekere dag zocht ik hem erg vroeg op, omdat ik verontwaardigd was over een oproep van een jonge vereerder, die me absoluut wilde behoeden voor een Wagnercarrière en in plaats daarvan voorstelde met hem te trouwen en als brave huisvrouw iedere morgen zijn ontbijt klaar te maken. Hermann Weigert staarde mij aan en zei: “Dat ga je me toch niet aandoen?”. En meteen besefte ik dat die man een deel van mijn leven was geworden. In 1945 zijn we dan getrouwd. Maar hij heeft me alles geleerd wat ik moest weten en kunnen, ook het financiële aspect. Hij heeft me echt geleerd op eigen benen te staan. Dat was dus een buitengewone meevaller !
Een meevaller was ook uw bliksemcarrière aan de Met
Ja, absoluut ! Vooral omdat het er eerst helemaal niet naar uitzag! Ik moest driemaal auditie doen, nadat George Szell, een vriend van Hermann Weigert, mij had aangeraden me direct tot de hoofdintendant van de Met te wenden. De derde auditie had plaats op de scène, wat verstaanbaar is voor een huis met meer dan 3000 plaatsen. Ik werd - opnieuw na lang wachten - op een zomerse dag in mei uitgenodigd om Brünnhilde’s “Hojotoho” te zingen, juist op een ogenblik dat er een enorm onweer losbarstte. Ik voelde me net Wotans dochter en wist dat het goed zou gaan. Men wou mij in januari als Elsa engageren. Maar het lot heeft er anders over beslist: ik kwam voor de repetitie met Erich Leinsdorf, die echter niet de rol van Elsa met me wou instuderen, maar daarentegen verlangde dat ik de rol van Sieglinde zou zingen, maar niet voluit. Hij wou weten of ik die rol muzikaal beheerste. Erg zacht heb ik dan Sieglinde gezongen. Het was op een vrijdag. Toen zei hij: “Goed zo meisje, ga nu maar naar de kostuumafdeling en laat je grimeren. Toen is mijn frank gevallen. Lotte Lehmann had afgezegd en Helen Traubel zong de rol van Brünnhilde. Men kon de zaterdagnamiddagvoorstelling van Die Walküre niet meer afzeggen en niemand anders was vrij. Aldus sprong ik maar in het koude water. De dag nadien zong ik dus Sieglinde. En dat werd een groot persoonlijk succes. En dan slaat het noodlot toe! Zes dagen later valt Helen Traubel ziek, en moest ik de rol van Brünnhilde overnemen. Het lijkt wel een roman.
Deze roman biedt u nu in boekvorm het publiek aan. Onder de titel “Hab mir’s gelobt” (“Ik heb mij voorgenomen”) brengt u uw memoires. Waarom citeert u uitgerekend deze woorden van de Marschallin uit Der Rosenkavalier?
Omdat ik me steeds voorgenomen heb dat interpretatie voor de helft bestaat uit acteren en voor de andere helft uit zingen. Alleen op deze manier kan je totaal overtuigen op de scène.
Reeds tien jaar zong u aan de Met, van 1941 tot 1951, vooraleer u naar Bayreuth kwam. Op aanbeveling van Kirsten Flagstad weliswaar, was u toch één van de weinigen die geen auditie moesten doen.
Wieland zowel als Wolfgang wilden in 1951 nog maar eens Flagstad naar Bayreuth halen. Maar zij ging op hun uitnodiging niet in en beval mij aan. We hadden reeds samen gezongen aan de Met en in London. Louter voor een auditie in Bayreuth, was ik nooit naar Europa gegaan, omdat dat voor mij destijds onbetaalbaar zou zijn geweest. Bovendien had ik meer dan genoeg om handen. Niet minder dan achtentwintig collega’s had men voor audities naar Bayreuth uitgenodigd. Tenslotte engageerde men mij zonder auditie voor de volledige Ring.
Naast Mödl, Rysanek, Silja en Nilsson was u gedurende decennia één van de zuilen van het naoorlogse Bayreuth, waarop de era van het “nieuwe” Bayreuth steunde.
Destijds waren zowel land als stad erg arm, en de mensen trokken te voet naar de “groene heuvel”. Het was een tijd van hoop, artistiek reveil en wederopbouw. En wij duwden aan de kar van de opera. We vormden een doelbewuste gemeenschap. Ons was het uitsluitend om de kunst te doen. Niet om het geld ! En het publiek was ons uitermate dankbaar. Nog hetzelfde jaar dat ik in Bayreuth debuteerde, kreeg ik een engagement voor Berlijn en het jaar daarop voor München. In Salzburg heb ik dan een volle zomer Elektra gezongen. Ik bleef in Europa en gaf tenslotte de Met voor achttien jaar op.
In het naoorlogse Bayreuth waagde men zich aan het nieuwe. Ook nieuwe zangers kregen een kans. Wieland Wagner vormde er een nieuwe generatie van Wagneracteurs.
We waren toen allemaal nog erg jong, maar enkelen onder ons hadden toch reeds heel wat ervaring. Ik had toen reeds het grote geluk gehad in Amerika met Lothar Wallerstein te kunnen samenwerken. Hij leerde me tegenwoordigheid van geest op de bühne en doordrong me van het absolute basisprincipe: “Geen beweging die geen betekenis heeft” ! Bovendien bezocht ik regelmatig ook gesproken toneelvoorstellingen, waar ik erg veel heb opgestoken. Ik heb als Brünnhilde nooit zomaar de speer heen en weer gesmeten. Toen ik bij Wieland Wagner kwam, wist ik instinctief dat we op dezelfde golflengte zaten inzake acteren. Ik moest van hem niets meer leren, maar ik vond wel in hem een gepaste voedingsbodem.
Niet in het minst door uw lange en nadrukkelijke aanwezigheid in het “nieuwe” Bayreuth bent u een levende legende in het Wagnerrepertoire geworden. Wilde u reeds van bij het begin Wagnerzangeres worden ?
Het lot heeft me, ofschoon ik aanvankelijk het Italiaanse genre omarmde, tot Wagnerzangeres gemaakt. Terugblikkend kan ik nu zeggen dat het een juiste keuze is geweest ! Ik heb uiteraard naast Ortrud ook graag Elektra en Lady Macbeth gezongen. Ik zou eveneens ontzettend graag de partij van Donna Anna, Tosca, Elvira of een Amelia hebben gezongen. Tenslotte ben ik met de Italiaanse taal opgegroeid. Maar je kan natuurlijk niet alles doen. Het was reeds zwaar genoeg om na een Isolde de rol van Senta te zingen, alhoewel ik beide graag heb gedaan, en waarbij ik als Senta mijn lyrische ambities voluit kon tonen.
Toen u de hoogdramatische rollen niet meer zong, beleefde u een tweede carrière met karakterrollen.
Nadat ik dertig jaar lang alle heldinnenpartijen had gezongen, kwam er een tijd dat ik niet meer met zekerheid kon garanderen in iedere voorstelling een juist “Hojotoho” te kunnen zingen. Dat was een moeilijke periode in mijn leven ! Maar mijn moeder had me de goede raad meegegeven: “Als iets in je stem zich niet binnen drie jaar laat controleren of corrigeren, leg dan gewoon die rol terzijde !”. Ik heb haar raad steeds opgevolgd. Nog toen ik die hoogdramatische rollen deed, bood Wieland Wagner mij de rol van Herodias in Salome aan, wat ik aanvaardde en waaraan ik bovendien veel plezier heb beleefd. Eigenlijk zingt ze nooit langer dan zeven minuten aan een stuk, maar ze moet steeds lijfelijk aanwezig zijn. En van een miniatuur iets monumentaals maken, schenkt ook voldoening.
Toen Seefehlner in Berlijn intendant werd, wou hij mij als Klytemnästra voor zijn openingsvoorstelling engageren. Ik was toen de mening toegedaan, dat zolang er geen echte alt of uitstekende mezzosopraan kwam opdagen, ik mij en het publiek wel als Klytemnästra kon verantwoorden. Zo is in feite mijn tweede carrière begonnen. Ik was erg gelukkig want stoppen na dertig jaar, daaraan viel niet te denken. Ook mijn lessen in “muziekdrama” aan de Beierse staatsopera, waarmee ik mijn ervaringen aan jonge collega’s kan doorgeven, verschaffen mij veel genoegen.
U behoort tot een generatie van Wagnerzangers en expressiekunstenaars, die a.h.w. lijkt uitgestorven te zijn. Hoe komt het toch dat het Wagnergenre in een crisis verkeert ?
Het Wagnergenre is nu eenmaal een luxevak. Dat is het trouwens altijd geweest. Wagner zingen is tenslotte een kwestie van lichaamsbouw. Je moet een zeker volume hebben en de capaciteit om dat uren vol te houden. Het belangrijkste is echter dat je stembanden en je halsspieren niet vermoeid geraken. Ik heb van nature het vermogen van een krachtige stem meegekregen. Maar ik heb ze langzaam en voortdurend getraind, zoals een goede sportbeoefenaar dat doet met zijn lichaam. De opleiding in mijn tijd duurde ook langer dan dit nu het geval is. De Italianen studeren vocaal gewoonlijk vijf tot tien jaar. De stembanden moeten zich langzaam aan het zingen aanpassen. Men moet technisch beginnen, geduldig oefenen en dan maar wachten en hopen op de juiste stemontwikkeling. Ik vind dat men nu weliswaar zijn techniek verzorgt, maar het vak zelf wordt meestal verwaarloosd. Er zijn zonder meer goede zangers en zangeressen, maar die vaak partijen zingen, die hun krachten te boven gaan. Dat verkort de levensduur van hun stem. Niemand heeft vandaag nog tijd. Allemaal willen ze zo snel mogelijk inspringen en een nieuwe rol instuderen. Ik heb vijf jaar over de studie van de partij van Isolde gedaan, vooraleer ik ze voor het eerst op de scène heb gezongen. Je kan geen supermarkt openen, zonder voldoende waren in voorraad te hebben. In dit opzicht maken de meeste collega’s van vandaag een grote fout.