Auteur : Johan Uytterschaut
Het geldt eigenlijk voor al Mozarts opera’s, maar bij uitstek voor de drie Da Ponte’s: de muziek van elk van die opera’s heeft een uniek karakter waardoor die (binnen Mozarts idioom) niet met elkaar te verwarren zijn. Het is niet altijd gemakkelijk om er de vinger op te leggen, maar hoe meer je naar elk drama luistert, hoe onmiskenbaarder die kwaliteit wordt. Dat is niet uniek voor Mozart: Giacomo Puccini zal het later over de “tinta” hebben die hij moest zien te vinden bij het opzetten van elke nieuwe opera; eens hij die “kleur” gevonden had kon niets hem nog tegenhouden.
Wanneer dat unieke karakter zo duidelijk aanwezig is geeft dat meteen aan welke richting een geslaagde productie best uitgaat. Om het eenvoudig te stellen: wanneer een regisseur (bij uitbreiding een productieteam) erin slaagt een even consistent dramatisch antwoord te bieden op de unieke muzikale uitdaging in kwestie, dan zit de realisatie meestal in de roos. Dan is het verder nog kwestie van trouw te blijven aan die visie in het uitwerken van de details. Ivo van Hove en scenograaf Jan Versweyveld (en de rest van het team) zijn daar op zeer eerbare wijze in geslaagd. Eén blik op het scènebeeld wekt een indruk die de hele avond lang consequent bevestigd en dus volgehouden wordt: deze Don Giovanni is een voorgeborchte van de hel.
De transpositie naar de wereld van vandaag vormt daarin geen enkele belemmering; wel in tegendeel. De 18de-eeuwse conventies die dit soort materie in de richting van de opera buffa dwongen zijn niet meer van toepassing, zodat nu vrijelijk de dramatische reliëfs van het libretto kunnen uitgediept worden. En elke tijd heeft zo zijn interpretaties en zijn commentaren. In de 19de eeuw werd de laatste scène gewoon geschrapt: het verdwijnen van de booswicht naar de hel was té apocalyptisch om daar nog een anticlimax in de vorm van een moraal achteraan te voegen.
Vandaag zijn de uitdagingen van een andere orde. Naast de universele persoonlijkheidstrekken die elk personage vertoont en die passen in gelijk welk tijdsgewricht, zijn er (sterk) tijdgebonden facetten die een bijzondere aandacht vereisen. Bijvoorbeeld het nadrukkelijk 18de-eeuws karakter van de muziek waarop het gemaskerd bal gedanst wordt. Anderzijds zaken die de grens van het absurde overschrijden, zoals het standbeeld van de dode Commendatore dat een twaalftal uren na zijn moord al recht staat. Spanning tussen eenheid van tijd en plaats enerzijds en de dwingende aanwezigheid van “De Stenen Gast”, zoals die in tal van titels bij dit verhaal genoemd wordt, anderzijds.
Hoe lost van Hove dat op? De balmuziek (met haar drie orkestjes die tegelijk op de bühne komen spelen) wordt gespeeld door groepjes gemaskerde muzikanten met een typische laat-18de-eeuwse pruik op. Enkel de protagonisten zijn gekostumeerd; de rest van de dansers nemen een gestileerde pose aan en dansen een soort groepsdans die enkele tientallen jaren geleden populair was op feestjes, maar dan totaal ingetogen, passend bij de gespeelde menuetten. Opgelost.
De confrontatie met het standbeeld tijdens de “kerkhofscène” vangt twee vliegen in één klap. Van een standbeeld is geen sprake. Wel verschijnt de dode Commendatore, maar Don Giovanni ziet hem niet (hij hoort hem enkel) – perfect symbool van zijn geestesgesteldheid: blind voor het probleem. Wie de dode wél ziet is Leporello, die ook van zijn baas de opdracht krijgt de uitnodiging over te brengen. Leporello ziet dan ook heel goed wat voor een sujet zijn baas is. Overigens: de manier waarop de hel ten tonele gevoerd wordt in de voorlaatste scène is beklijvend geniaal. En al even ontroerend is de terugkeer naar het menselijke, warme Sevilla in de laatste scène.
En zo kan ik nog even doorgaan. De regie maakt ook onbeschroomd gebruik van de theatrale conventies die ons niet willen doen geloven in een soort illusoir realisme, maar in de psychologische waarachtigheid van het spektakel. Je verandert van jas, en je bent iemand anders. De das gaat uit, en je behoort tot een lagere klasse.
Kortom: het team rond Ivo van Hove slaagt er wonderwel in de dramaturgische kwaliteiten van Don Giovanni te respecteren én ze tot op een hoog niveau een nieuwe glans te geven. De muziek wordt daarbij op geen enkel moment in vraag gesteld.
Is ze ook gediend geweest in deze productie? Zeker wel. De bezetting is voor negentig procent van topkwaliteit – het acteren evenzeer. Persoonlijk ben ik het meest onder de indruk van de Leporello van Adam Plachetka en de Donna Elvira van Ana María Martínez; de Zerlina van Ying Fang hoort daar eigenlijk ook bij. Maar dat is een subjectieve keuze op basis van vocale kwaliteit en dramatische intelligentie. De rest van de bezetting moet daar niet voor onderdoen. Het valt ook op hoe iedereen de toneelstijl van de theaterman van Hove accepteert en verdedigt.
Het was mijn kennismaking met Nathalie Stutzmann als dirigente. Ze verdedigt met verve haar vocale verleden in het sterk geprononceerde legato dat het orkest opgelegd krijgt. Ook heeft ze duidelijk persoonlijke ideeën over de orkestrale details in de partituur. Absoluut legitiem. Ik heb enkel wat vragen bij haar soms erg ambitieuze tempi. Die resulteerden (in het begin van de avond) in enkele kleine decalages met het gebeuren op de bühne. Maar laat dat geen reden zijn om deze schitterende productie niet (nog eens) te gaan bekijken: in de vestigingen van Kinepolis op maandag 29 mei om 14u.

Conclusie: ik ben behoorlijk trots op een landgenoot die dergelijk monstre sacré uit het grote repertoire met zoveel durf en persoonlijkheid aanpakt. Je moet het maar voor elkaar krijgen. Hoedje af voor de Met die dit soort kwaliteit heeft gescout.