Auteur : Jos Hermans
Wanneer Hugo von Hofmannsthal op 15 juli 1929, twee dagen na de zelfmoord van zijn zoon, bezwijkt aan een beroerte, laat hij drie bedrijven na van Arabella. Het eerste bedrijf heeft hij nog net herwerkt, de dramaturgische zwakheden van het tweede en derde bedrijf wachten tevergeefs op de definitieve goedkeuring van zijn hand. Desondanks voltooit Richard Strauss de compositie. Voor zijn operacarrière betekent de dood van zijn belangrijkste librettist meer dan het begin van een crisis. De opera’s die nog volgen zullen nooit meer het niveau halen van de werken ontsproten aan de 20 jaar lange samenwerking met Von Hofmannsthal.
Het lijkt erop dat Strauss enkel op zijn best kon zijn wanneer zijn librettist dat ook was. Zo hoeft het ons niet te verbazen dat het eerste bedrijf van Arabella het sterkste is van de drie. Binnen het oeuvre van Strauss getuigt het van een zeldzame perfectie en inspiratie. Citeren we enkel de hoogtepunten : het duet Arabella-Zdenka (“Aber der Richtige”), Mandryka’s presentatie als huwelijkskandidaat bij graaf Waldner, de monoloog “Mein Elemer” waarbij Arabella zich op sleeptouw laat nemen door de weemoed van een solerende altviool. Ook het tweede bedrijf bevat vintage Strauss: het duet Arabella-Mandryka culminerend in “Und du wirst mein Gebieter sein” en het komische intermezzo met Die Fiakermilli, een showcase voor coloratuursopranen. Het derde bedrijf is een fiasco. Na de meer dan behoorlijk prelude, die aan Der Rosenkavalier herinnert, is het wachten op de laatste 10 minuten van de geweldige verzoeningsfinale waarin een hoofdrol is weggelegd voor een glas water (een knipoog naar Tristan und Isolde!)
Arabella hield première in Dresden anno 1933. Swastika banieren wapperden inmiddels op de gevel van de Semperoper. De joodse intendant Alfred Reucker en de anti-nazi dirigent Fritz Busch, aan wie Strauss het werk had opgedragen, waren beiden weggepest. Hofmannsthal was een seismograaf en had aangevoeld wat er in de lucht hing, meent Robert Carsen. Het is dan ook zeker niet vergezocht van de regisseur om de actie te verleggen naar het Wenen van 1938, kort na de Anschluss.
In het eenheidsdecor van Gideon Davey - de lobby van een Weens hotel met 4 verdiepingen en balustrades - prevaleren de kleuren rood en zwart, de kleuren van het Reich. Een art deco kroonluchter bengelt vanuit de toneeltoren en maakt het oproepen van de tijdsgeest helemaal af. Arabella’s drie aanbidders lopen erbij in het uniform van de SS. Het is dan ook perfect logisch om in de slotmaten te zien hoe een nazi-meute de Kroatische outsider en liefdesrivaal van de officieren, Mandryka, onder bedreiging van hun revolvers, het happy-end van Strauss’ opera op gewelddadige manier in vraag stelt. Driemaal zal de tijdsgeest binnenbreken in het stuk. Twee vaandels met swastika’s hangen gedrapeerd langs weerszijden van het toneel tijdens het bal van het tweede bedrijf. De Fiakermilli, spreekbuis van de vox populi, gekleed in een volkse dirndl speelt een pantomime met jonge boeren. Aleksandra Kubas-Kruk voegt er haar jodelende coloraturen aan toe. Het scènische hoogtepunt is gereserveerd voor het intermezzo dat de liefdesnacht van Zdenka en Matteo becommentarieert maar hier opgeleukt wordt met een choreografie van Philippe Giraudeau als een straatgevecht tussen bruinhemden en jonge boeren met lederhosen.
Projecteert Arabella aanvankelijk al haar ideale partnerwensen op Mandryka en twijfelt de enigszins geschonden Mandryka te gemakkelijk aan haar trouw, het misverstand met de sleutel zorgt ervoor dat beiden eindigen met een dieper begrip van elkaar. Liefde voor een ander betekent meer over zichzelf te leren en de ander met al zijn of haar zwakheden te aanvaarden, zo zou je het stuk kunnen samenvatten. Het vergt een subtiele muzikale dramaturgie om deze boodschap in de harten van de toeschouwers te laten zinken. Dat het gebeurt is cruciaal voor het succes van de avond.
De stem speelt in Arabella een prominentere rol dan in welke andere opera van Strauss ook, want het orkest is over het algemeen zo ingetogen dat het de stemmen eerder begeleidt dan dat het een stem op zich vormt. Helaas, ik vond Markus Poschner’s lezing ruw, luidruchtig en niet altijd transparant. Het grote manco van deze voorstelling was dan ook dat de balans tussen orkest en solisten quasi nooit OK was. Beide partijen leken mekaar te bekampen. Alle solisten klonken overspannen. Het volstaat de Götz Friedrich productie o.l.v. Franz Welser-Möst, hier in ditzelfde huis opgenomen, in de dvd-speler te steken om te beseffen hoe aangenamer die balans wel was anno 2007. In die omstandigheden is het quasi onmogelijk om de vocale prestaties van de solisten te beoordelen.
Ongetwijfeld zijn Hanna-Elisabeth Müller en Anett Fritsch in staat de partijen van de zusjes Arabella en Zdenka te zingen zonder te forceren. Müller was vroeger al een uitstekende Zdenka in de Salzburgse Arabella van Florentine Klepper. Beide sopranen wil ik graag eens in een meer evenwichtige productie horen.
Josef Wagner lijkt mij niet te beschikken over de gecultiveerde stem en het nuanceringsvermogen om Mandryka te zingen zoals legendarische vertolkers als Dietrich Fischer- Dieskau en Thomas Hampson. Zijn duet met Michael Hauenstein als graaf Waldner was vermoeiend.
Ook Pavol Breslik als Matteo voelde zich aangemoedigd tot luidruchtige, dramatische uitbraken die we van hem niet gewoon zijn. Uiteindelijk was Aleksandra Kubas-Kruk de enige die ik kon smaken als vocaliste met een natuurlijk klinkende stem. De stem van het volk overtuigde nog het meest.