Daemoni, etiam vera dicenti, non est credendum
Simon Stone met Die Teufel von Loudun in München (****)
Auteur : Jos Hermans
In het 17e eeuwse Loudun stuiten we op onverdraagzaamheid, wreedheid en de voortdurende bedreiging van een individu en zondebok, slachtoffer van onverdraagzaamheid, fanatisme en georganiseerde haat. Voor priester-womanizer Urbain Grandier eindigt dit alles met de brandstapel. Als “Die Teufel von Loudun” ons iets toont dan is het met welk een ontstellend gemak leugens en propaganda zich kunnen vergalopperen tot een heksenjacht. Hoe tijdloos dat thema wel is konden we het afgelopen jaar weer eens vaststellen : ongevaccineerden en gecancelde Russische artiesten hebben er terdege van kunnen proeven. Het stuk laat zich ook goed resumeren door een quote van Sint Chrysostomus die Penderecki bovenaan zijn partituur liet schrijven : “De duivel moet je niet geloven, ook al spreekt hij de waarheid”. Anders uitgedrukt: heb je de tegenstander éénmaal in de rol van de duivel gemaneuvreerd dan hoef je niet meer naar hem te luisteren, wat op zich weer een treffende metafoor is voor onze huidige debatcultuur. Voor componist Krzysztof Penderecki was het portret van de katholieke tirannie in Die Teufel natuurlijk een metafoor voor de communistische dictatuur in zijn geboorteland Polen waar hij tijdens zijn jongensjaren nog getuige was geweest van de showprocessen van Stalin.
De handeling in een notendop : Jeanne, priorin van een klooster, wordt verliefd op priester Grandier. Grandier heeft al verschillende affaires gehad. Hij wordt ook beschouwd als een liberaal en een tegenstander van de machtige kardinaal Richelieu. Jeanne wil Grandier tot biechtvader van het klooster benoemen, wat hij weigert. Vervolgens beschuldigt zij hem ervan haar en haar medezusters met demonen te hebben verleid. Richelieu's volgelingen zien hun kans schoon. Exorcismes worden uitgevoerd op de nonnen en Grandier wordt verbrand.
Rondom de elegante wereld van Urbain Grandier zijn een aantal personages gegroepeerd, die hem volgen op de weg die leidt tot zijn martelaarschap en zijn heldendom. Dit zijn de ijverige en sadistische exorcist Vater Barré, de goede, eerlijke Vater Ambroise, de materialistische chirurgijn Mannoury, de eenvoudige apotheker Adam, en tenslotte de psychotische nonnen onder leiding van de hartstochtelijke en hysterische Jeanne.
De helft van het stuk is gezongen, de andere helft gedeclameerd. Penderecki maakt gebruik van zowel vrije als ritmisch afgemeten dialogen of monologen; declamatorische recitatieven; solo- of ensemblezang (waaronder een kwintet van mannen en een kwartet van nonnen); het koor dat gebruikt wordt voor geschreeuw, gebrul, gelach, en ook voor het gregoriaanse gebedsgezang van de monniken.
Penderecki eist een groot orkest (42 strijkers, 32 blaasinstrumenten waaronder saxofoons, een grote slagwerkgroep, orgel, harmonium, piano, harp, elektrische basgitaar) maar laat het zelden in tutti klinken. Hij werkt veel intensiever met combinaties van afzonderlijke instrumentale groepen in soms bijna minimalistische klankbeelden. De orkestrale lava stort hij over de luisteraar uit in de vorm van toonclusters. Hoogtepunten van de partituur zijn de klooster- en kerkscènes. Vooral de georganiseerde chaos binnen het koor is fascinerend.
Elk van de dertig korte scènes heeft zijn eigen bijzondere muzikale aspect. Van de magische, zeer zachte orkestopening, met verdere ontwikkeling in de droom van de priorin over Grandiers executie (mezzosopraan declameert tegen de achtergrond van koor en orkest), via de buffoneske scènes van de apotheker en de chirurgijn, de tumultueuze klankschildering van de scènes van de nonnen, de slopende wreedheid van Grandiers marteling, die zo sterk contrasteert met de met wierook geurende gebedsscènes, tot de laatste grote koorscène van de verbranding - elke situatie is goed en duidelijk omlijnd.
Expert in het creëren van een ongemakkelijke sfeer, zelfs een gevoel van groeiende waanzin, is Penderecki één van de componisten die muziek hebben uitgevonden die functioneert als een spiegel van de donkerste kanten van de mens. In Die Teufel laat hij het nooit mooi of hartverwarmend worden. “Dat kan sommige mensen afschrikken”, zegt Stone, “omdat je geen opluchting krijgt. Er is geen catharsis in deze opera. Zelfs een machtig werk als Aribert Reimann's Lear, in zekere zin een meer recente afstammeling van een ontwikkeling waartoe ook Penderecki behoort, culmineert in pure schoonheid in de laatste scène, een opbeurende verlossing na de sonische schokken voordien. Deze opera biedt dat niet, hij blijft compromisloos in zijn onderzoek naar wat er gebeurt als onze egoïstische, jaloerse, destructieve, kwaadaardige kant de overhand krijgt. Dit is de afdaling in een nihilistisch zwart gat, in de hopeloze wanhoop dat de mensheid zoiets zou kunnen doen met één van zijn eigen mensen.”
Vanzelfsprekend heeft regisseur Simon Stone weer gekozen voor een draaitoneel. De roterende betonnen toverkubus van Bob Cousins laat toe de soms erg korte scènes op een haast filmische manier af te werken. Ze biedt ruimte aan een trappenhal, kleine claustrofobische kamertjes, een biechtstoel, een gevangeniscel, een crematorium, een kapel en een kerk.
Ausrine Stundyte als de hysterische non Jeanne kan uitpakken met een heel scala van expressiemiddelen die Stone voor een stuk aan William Friedkins “The Exorcist” ontleent, inclusief de zware, electronisch vervormde stem van de duivel. Een bochel blijft haar bespaard, Stone bedenkt haar met een huidziekte. Martin Winkler, als Vater Barré die zijn exorcisme graag doordrijft tot onder de rokken van de nonnen, is een slijmerige obscurantist. Erg goed is het “buffo”-duo, Kevin Conners als Adam de apotheker en Jochen Kupfer als Mannoury de chirurgijn. Wolfgang Ablinger-Sperrhacke maakt van Baron De Laubardemont een ijzige karakterrol. Jordan Shanahan (zang vanuit de orkestbak) en Robert Dölle (spreekrol) verdelen de rol van Grandier onder mekaar na het uitvallen van de zieke Wolfgang Koch. Dat werkt vrij goed. Het koor levert een cruciale bijdrage. De scène met de lachende nonnen is voortreffelijk. Als bezeten nonnen muteren ze tot vrouwenrechtenactivisten tijdens het exorcisme.
Vladimir Jurowski, die het stuk nog dirigeerde in 2002 in Dresden (regie: Harry Kupfer) is de geknipte man voor dit complexe werk, al komt de zinnelijkheid van deze partituur (koor en orkest) niet volledig tot zijn recht tijdens een relay als deze. Volgend seizoen zet hij zijn tanden in “Oorlog en vrede”, een stuk dat tot het vaste repertoire zou moeten behoren.
Tweemaal heb ik de livestream bekeken. Tweemaal ben ik niet tot het einde geraakt in één keer. Naar verluidt zijn een aantal mensen onwel geworden tijdens de première. Waarom is Die Teufel zo vermoeiend? Ik kan er de vinger niet op leggen. Is het uiteindelijk toch niet het meesterwerk dat ik erin vermoedde zonder het ooit in zijn geheel te hebben gehoord? De uniformiteit van de complexe toonspraak over de hele duur van het stuk? Het gebrek aan ontwikkeling van de personages? Het slopende sadisme? Het gebrek aan humor? Het gebrek aan catharsis? Eén ding is uiterst problematisch : Grandier is een egoïstische womanizer maar hij is niet vrij van schuldbewustzijn. Hij accepteert zijn schuld ten aanzien van jonge vrouwen maar weigert de leugen. Zo wordt hij martelaar en held, zelfs één die zijn beulen vergeeft. Toch is het geen personage waar je als toeschouwer een empathische band mee ontwikkelt. Voor de opera is dat een zwaar manco. In het inleidende interview vertelt Simon Stone hoe moeilijk het was om een intendant te vinden die het werk wilde opvoeren. Het ziet er niet naar uit dat dit snel gaat veranderen. Die Teufel gaat mijns inziens geen renaissance beleven in navolging van Die Soldaten, De Vuurengel of Lear.
Nog te bekijken op Staatsoper TV