Auteur: Jos Hermans
Opera, het wonderkind en zorgenkind van 400 jaar cultuurgeschiedenis en duizendmaal voor dood verklaard, is een taaie kunstvorm. De huidige operacrisis manifesteert zich dezer dagen op erg uiteenlopende wijzen in ons land. In Brussel geneert men zich niet om het klimaatalarmisme, de grootste hoax aller tijden, een podium te bieden. Nuttelozer kan het libretto van een nieuwe opera nauwelijks zijn. In Antwerpen profileert opera-nieuwkomer Milo Rau zich in zijn vertrouwde rol als beeldenstormer, La Clemenza di Tito transformerend in een masterclass van postmodern deconstructivisme. Als je wil weten hoe het niet moet, reis dan naar Antwerpen. Luik gooit het over een heel andere boeg en inviteert oud-directeur Jean-Louis Grinda, bekend van menige conservatieve enscenering. Dan is het jammer om vast te stellen dat Grinda’s toneelkunst nog altijd met even weinig scenografische verbeelding tot stand komt (een verantwoordelijkheid die hij dit keer deelt met Laurent Castaingt) en nog steeds een dwingende acteursregie ontbeert.
Idomeneo is een hybride vorm van Italiaanse opera seria en Franse tragédie lyrique. Het is fascinerend om te zien hoe Mozart de esthetische grondslagen van de opera seria, waarin Idomeneo toch voor driekwart in verankerd is, onderuit haalt. Daarvoor moet je wachten tot de finale van het tweede bedrijf. Tot zolang heerst de conventie van de opera seria met recitatieven (zowel secco als accampagnato) afgewisseld met aria's. Zeer behoorlijke aria's overigens als "Padre,germani, addio" (Ilia) en "Tutte nel cor vi sento" (Elettra) en het geweldige "Fuor del mar" (Idomeneo). Hier en gedurende het hele derde bedrijf kondigt zich de schepper aan van de Da Ponte opera's. Als de 25-jarige hoforganist van Salzburg met Idomeneo zijn eerste grote operasucces viert in München, bevindt hij zich aan de vooravond van zijn Weense periode. Salzburg heeft hij nog maar net achter zich gelaten samen met het gezeur van zijn vader Leopold. De aartsbisschoppelijk schop onder de kont moet nog volgen. Zijn emancipatie van Leopold Mozart en van Salzburg betekent tegelijk ook zijn artistieke emancipatie. Niet geheel toevallig staat in Idomeneo ook een vader/zoon-relatie centraal.
Idomeneo gaat over de relatie tussen menselijk en goddelijk bestuur. Een zekere bereidheid bij de toeschouwer om het ongeloof in de oude goden voor de tijd van drie uur op te schorten, is tamelijk essentieel. Tijdens de ouverture, onder het toeziende oog van La Voce, die de uitkomst van Idomeneo’s dilemma in de ultieme scène zal bepalen, zien we Idomeneo ten strijde trekken en afscheid nemen van zijn zoontje, Idamante. Het verklaart waarom beiden mekaar, jaren later op dat noodlottige strand, eerst niet herkennen. Voorlopig zijn het de goden die de mensen in de gaten houden.
Fabeldieren met hippocampus-hoofden, geestelijke handlangers van de zeegod, werpen de Kretenzische koning aan land. Later zien we een Minotaurus als handlanger van de priesterlijke kaste. Een kingsize hand met gestrekte wijsvinger lijkt afgehakt van een Grieks beeld. Er wordt op een luchtige manier met symbolen uit het antieke Griekenland omgesprongen. Ruitvormige modules zweven in de lucht boven het toneel, streng geordend tot een abstract kunstobject. Wanneer het zeemonster opdaagt en de entropie in Kreta zienderogen stijgt, zien we ze uit mekaar spatten en in de toneeltoren verdwijnen om plaats te ruimen voor het geschonden gelaat van een godsbeeld.
Vaak is de alomtegenwoordige zee te zien op een panoramisch achtergrondscherm. Vaak biedt deze niet-instrusieve aanwending van video een oase van rust. Problematischer wordt het wanneer het kitscherig-illustratieve hoofd van Neptunus op de videowand verschijnt in de finale van het tweede bedrijf. Het koor is underpowered en maakt weinig indruk. Idomeneo’s schreeuw, gehuld in electronische geluiden komt geforceerd over.
Wanneer de Trojaanse prinses Ilia tijdens de finale maten de touwtjes in handen neemt, de zieltogende Idomeneo van zijn troon stoot en eigenhandig de koningskroon op Idamante’s hoofd perst, is het nieuwe paar geboren en zijn de goden uitgeteld. De oude generatie heeft gefaald maar zal de nieuwe het aankunnen? “Laat de goden van het huwelijk hun eeuwige zielenvrede schenken”, zingt het koor maar de sip kijkende Idamante, verrast door het plotse initiatief van zijn geliefde, wordt ter plaatse volwassen. Zoals gebruikelijk wordt het aansluitende ballet niet uitgevoerd.
Graag had ik hier geschreven dat de cast om van te smullen was maar dat was jammer genoeg niet het geval. Deels lag dat ook aan de regisseur. Als acteurs trekken de solisten je zelden in het stuk. Tijdens de duetten zijn het vaak wandelende museumpoppen zonder connectie, geanimeerd door de gebruikelijke conventionele gebaren. Dit alles doet zeer ouderwets aan.
Ian Koziara als Idomeneo geeft het beste van zichzelf in “Fuor del mar” en dat is heel wat maar het is oneven parcours. De herhalingen van “non cessa minacciar” komen goed uit de verf en hij kan ze met veel kracht in de zaal projecteren, de rest is met te weinig beheersing vertolkt om van klankschoonheid te kunnen gewagen.
De sopranen lijden alle drie aan hetzelfde euvel. Het borstregister klinkt vaak onnatuurlijk, soms onstabiel. De aria’s opladen met persoonlijkheid of zingen vanuit een innerlijke noodzaak, dringt nooit echt door. Dat laatste behoort alweer tot de job van de regisseur. Het onmiskenbare speeltalent van Annalisa Stroppa als Idamante blijft daardoor grotendeels onbenut.
Nino Machaidze mist haar temperamentvolle uitsmijter “D’Oreste, d’Aiace” niet. Zoals ze dat hier met veel stempower in de zaal slingert lijkt ze een voorafschaduwing van Wagners duistere furie Ortrud.
Maria Grazia Schiavo als Ilia weet uit te pakken met een effectvol messa di voce in “Zeffiretti lusinghieri”. In het duet “S’io non moro a questi accenti” zijn mooie momenten van samenzang te horen maar de overtuigende manifestaties van Mozartiaans geluk zijn schaars. Het quartet “Andro romingo e solo” dat Attila Csampai nog de kiemcel, de geboorteplaats van het moderne muzikale drama noemde, maakt geen grote indruk. Riccardo della Scuccia is een eerder bleke Arbace.
Fabio Biondi leidt het orkest van de Opéra Royal de Wallonie met gezapige tempi door Mozarts partituur, routineus eerder dan opwindend, zwevend tussen de negentiende-eeuwse orkestcultuur en de radicale herscheppingen die Harnoncourt en Co hebben verwezenlijkt en het werk zijn tweede leven hebben bezorgd.