Auteur : Jos Hermans
Zijn leven lang vond Pietro Mascagni dat zijn vierakter Guglielmo Ratcliffe zijn beste werk was voor het muziektheater. Maar het is met Cavalleria Rusticana dat hij zijn blijvende roem zal vestigen. Wanneer hij lucht krijgt van een wedstrijd voor eenakters uitgeschreven door de Milanese uitgever Sonzogno herinnert hij zich de novelle van Giovanni Verga. Puccini had er zijn neus voor opgehaald. Riccordi eveneens. Hij schrijft het werk in enkele weken tijd, in een geweldige creatieve opwelling. Bevangen door twijfels over de kwaliteit van de opera bereidt hij zich voor om de vierde akte in te sturen van Guglielmo Ratcliffe. De legende wil dat het zijn vrouw was die de partituur van Cavalleria stiekem instuurde. De première vindt plaats in Rome (1890) voor een halflege zaal. Mascagni wint en 2 jaar later kan hij terugkijken op het feit dat zijn succesopera, het lyrische manifest van het verismo, reeds op de affiche heeft gestaan van 290 theaters over de hele wereld.
De jury in Rome had een heel jaar nodig gehad om de 73 ingezonden opera's te beoordelen. In een soort tussenronde mocht Mascagni zijn nieuwe werk op de piano presenteren aan de muziekprofessoren in Rome. Het werd zeer goed ontvangen, maar hij kreeg het advies om het werk in te korten. Dan pas kon hij rekenen op een prijs. In april 1890 begonnen de repetities voor de drie opera's die de finale van het concours hadden gehaald, onder leiding van dirigent Leopoldo Mugnone. Ook die raadde Mascagni aan het werk in te korten. De Santuzza van dienst, Gemma Bellincioni, en de tenor Roberto Stagno wilden transposities naar beneden, en tot overmaat van ramp bleek het koor niet opgewassen tegen de immense eisen van zijn rol. Hoewel Mascagni zelf de laatste repetities dirigeerde, bleef het koor het zwakke punt in de overigens zeer succesvolle première. Mascagni blijkt zich te hebben neergelegd bij deze realiteit.
Als compositie kent Cavalleria Rusticana geen enkel zwak moment. Alles klinkt even geïnspireerd, ook al zijn de harmonieën eerder conventioneel en de orkestratie niet meer dan degelijk. De sterke punten van Cavalleria zijn de sterke punten van alle traditionele Italiaanse opera’s: grote uitbarstingen van melodie, verschroeiende passie, hoog drama. Hoogtepunten opsommen is onbegonnen werk. De oerversie die Thomas Hengelbrock presenteerde tijdens het herfstfestival “La Grande Gare” in Baden-Baden en die wellicht het voorwerp zal uitmaken van een CD-opname, zal volgend jaar een nieuwe kritische uitgave kennen bij Bärenreiter o.l.v. musicoloog Andreas Giger. De restauratie betekent in hoofdzaak dat de kerkmuziek een hele toon hoger klinkt, dat Santuzza een partij wordt voor een sopraan en dat de coupures in de koorpartij (250 maten in totaal) hersteld worden, hoofdzakelijk tijdens “Il cavallo scalpita” en tijdens het drinklied.
Het Balthaser Neumann Koor & Orkest is Thomas Hengelbrocks levenswerk. Het is een zeer gedisciplineerd musiceren dat het orkest hier demonstreert op darmsnaren en periodeinstrumenten. Het leidde als vanzelf tot welluidendheid, evenwicht en authenticiteit. Sterker nog, dit concert was van zo’n gekmakende perfectie dat ik niet weet waar te beginnen. Als de stunt van Hengelbrock iets bewijst dan is het dat er altijd een plaats zal zijn voor concertante opera. Ik kan mij zelfs voorstellen dat er een tegenbeweging komt van dirigenten die het dilettantisme van sommige toneelregisseurs gewoon beu zijn. Niet dat ik Thomas Hengelbrock daar wil op vastpinnen.
Alles vloeide organisch in mekaar over (met Puccini’s credo uit de Messa di Gloria, toegevoegd als een proloog) alsof het geen nummeropera betrof. En je vergeeft het het orkest als het halfweg even moeten bijstemmen alvorens het intermezzo in te zetten. Natuurlijk zijn de kleuren in het orkest verdonkerd en klinkt het koper minder briljant maar heeft mij dit ooit gestoord tijdens deze uitvoering? Helemaal niet. De Siciliaanse zon verschuilde zich niet tussen de notenbalken maar stroomde laveloos in het auditorium. Dynamisch was dit zeer gedifferentieerd en in de grote orkestrale climaxen beslist luid genoeg en steeds transparant. De balans was steeds perfect, zowel tussen de instrumentengroepen als tussen het vrouwen en het mannenkoor. Het koor kon braaf en engelachtig klinken in de religieuze momenten, opwindend in het drinklied. In de dansante delen ontwikkelde het orkest echte zuiderse charme met ritmische punch. De lage strijkers, dragers van het noodlot, manifesteerden zich met alle vereiste zin voor dramatiek. De tempi waren altijd gepast en nooit slepend. Er was ook geen orkestbak om akoestisch roet in het eten te gooien. Alles was te horen tot in de kleinste details, van de kleinste vibratie van de harp tot de zweepslagen waarmee voerman Alfio zijn paarden aanspoort. De geheimzinnige spanning na de confrontatie tussen Alfio en Turiddu klonk zo modern alsof het Sjostakovitsj betrof.
Carolina López Moreno was de sensatie van de avond. Hier is een echte diva in de maak met fraaie looks en een fabelachtige techniek. De dramatische noten van het hoge middenregister liggen haar bijzonder goed. Ze blaast ze dan ook met orkaankracht 7 in het auditorium. Nooit klinkt ze geforceerd. Probleemloos neemt ze de registerovergangen en ze weet de stem terug te nemen en af te dalen tot ragfijne pianissimi. Niet enkel "Voi lo sapete, o mamma" maar haar hele voordracht was grandioos, het liefdesduel met Turiddu incluis. Toch deed haar voordracht enigszins vreemd aan. Ik durf niet te beweren dat ik deze versie voor sopraan verkies boven de gebruikelijke versie, gezongen met de kleur van een mezzo. De tijd zal het uitwijzen. Van de gebruikelijke coupures in de koorpartij kan ik met zekerheid stellen dat het om een verlies gaat.
Ook Giorgio Berrugi stelde niet teleur met zijn stralende tenor en zijn Italiaans stijlgevoel. “O Lola ch’ai di latti la camisa” zingt hij vanuit de coulissen zoals gebruikelijk. In het duet met Alfio kon hij oprecht sympathie opwekken. Domen Križaj zong Alfio met een licht slavisch timbre. Dat horen we natuurlijk zeer graag maar in de context van een veristische opera is het niet optimaal. Maar wat hij zong was voor de rest perfect en opwindend. Eva Zaïcik zong een fraaie Lola. De zieke Elisabetta Fiorillo werd vervangen door de Mama Lucia van Cheryl Studer.