Andrea Chénier in Londen (****)
LA MORTE E NULLA
De Franse dichter André Chénier liet zich meeslepen door de idealen van de Franse Revolutie. Toen hij in het woelige jaar 1794 de excessen van Robespierre en de Jacobijnen op de korrel nam, eindigde hij voor de revolutionaire rechtbank en vervolgens met zijn dichterlijke hoofd onder het mes van de guillotine. Robespierre zelf tekende het doodvonnis met één enkele zin: "Même Platon a banni les poètes de sa République". Nauwelijks twee dagen zal Robespierre hem overleven en hetzelfde lot ondergaan. In afwachting van zijn terechtstelling schreef Chénier een gedicht dat nog steeds één van de meest beklijvende is die ooit door een veroordeelde vanuit een dodencel is geschreven.
Umberto Giordano en zijn librettist Luigi Illica maakten van dit historisch gegeven vooral een liefdesgeschiedenis (met een klassieke driehoeksverhouding) met de revolutie op de achtergrond. Bij zijn verdediging voor de rechtbank zegt Chénier : " ho fatto di mia penna arma feroce contra gli ipocriti". Zelden zagen we de afgelopen weken in Parijs zo'n karavaan van hypocrieten voorbij trekken. Als er dus iemand met recht van spreken " Je suis Charlie" mocht roepen dan wel deze Andrea Chénier. Zelden sloot een operapremière zo naadloos aan op de politieke actualiteit. En net zoals in de opera ging het in de lokalen van Charlie Hebdo over de idealen van de Verlichting.
Umberto Giordano lijkt niet alleen als twee druppels water op Giacomo Puccini, zijn muziek ademt ook dezelfde sfeer en dezelfde zin voor dramatiek uit. Giordano heeft zich zeker geïnspireerd aan Manon Lescaut maar ook echo's van Tosca spoken door het hele stuk. Dat is deels ook te wijten aan Illica die ook het libretto van Tosca schreef. Interessant detail: de partituur van Andrea Chénier is 4 jaar ouder dan die van Tosca! Alleen, ze bevat geen oorwurmen of thema's die dagenlang door je hoofd spoken. Maar de muziek is potent en dient de dramatische situatie met verve. Ze is geen "effect zonder oorzaak" zoals Wagner van Meyerbeers muziek beweerde en het is aan de hand van deze wat vergeten opera heel goed te begrijpen hoe het verisme Meyerbeer uit de operazalen heeft verdreven. En ze laat zangers schitteren.
Als een team als dat van Antonio Pappano, David McVicar, Jonas Kaufmann, Eva-Maria Westbroek en Zeljko Lucic samen een blik verismo open trekken dan mag je het beste verwachten. Samen tillen ze het werk op een hoger plan, alsof Andrea Chénier altijd al een meesterwerk is geweest.
Een facsimile van Robespierres doodvonnis staat te lezen op het toneelgordijn. Het is emblematisch voor de hele productie. Immers, David McVicar, Robert Jones (decors) en Jenny Tiramani (kostuums) hebben met veel zin voor detail de periode van 1794 gereconstrueerd. Daarin zijn ze nauwelijks te overtreffen. Make no mistake: met conservatisme heeft dit niets te maken.
Het vermolmde sociale ritueel van de adel in het salon van gravin de Coigny, wordt goed getypeerd. Er wordt al eens geflirt met conventionele operagestiek maar dat past uitstekend in deze kunstmatige, ter dood veroordeelde wereld van het ancien régime.
In Café Hottot, kan je in de achtergrond het Parijse straatleven voorbij zien trekken, de wereld van de sansculotten en ook van de terdoodveroordeelden die met karren richting guillotine worden gevoerd.
Treffend is ook de revolutionaire rechtbank met zijn frivole rechters en de verdeelde reacties van het volk op de banken. Ook de vertederende scène van de moeder die haar kleinkind aan de revolutie komt offeren, is geslaagd. McVicar laat alles vanzelfsprekend lijken alsof het afleveren van een kostuumdrama gesneden koek is. Je hoeft je geen seconde te vervelen. Het koort ageert heel gedifferentieerd en ook de kleinere rollen als Incredibile (een voortreffelijke Carlo Bosi) worden uitstekend ingevuld.
De meest fascinerende figuur van het stuk is Carlo Gérard. Ook hij is het ancien régime meer dan beu. Als dienaar van de gravin smijt hij zijn livrei tegen de grond en stapt in het avontuur van de revolutie. In de liefde is hij de rivaal van Chénier en hij slaagt erin om Chénier voor de rechtbank te krijgen en zijn doodvonnis te tekenen. Als een soort Scarpia broedt hij op het moment waarop Maddalena haar lichaam zal komen aanbieden in ruil voor het leven van Chénier. Onder de indruk van haar offer en het failliet van zijn eigen kansen maakt hij een bocht en zal hij proberen het koppel terug te verenigen.
Zoals Zeljko Lucic, dat speelt en zingt en het derde bedrijf beheerst met zijn grote aria "Nemico della patria" is grandioos. Elke blik, elk gebaar, zo juist, zo overtuigend. Het is typerend voor het soort perfectie dat McVicar met zijn acteurs weet te bereiken.
Eva-Maria Westbroek kan Maria Callas niet doen vergeten in haar grote nummer "La mamma morta", een versie die wellicht het meest bekend werd door Jonathan Demme's film Philadelphia waarin aids-patient Tom Hanks zijn favoriete aria analyseert aan een verbouwereerde Denzel Washington. Op de prestatie van Westbroek valt weinig af te dingen maar Callas geeft er een heel andere intensiteit aan.
En dan is er nog His Royal Highness, Jonas Kaufmann. Hoe het goudhaantje onder de tenoren bij elk debuut de hoogste toppen scheert dat is toch op zijn minst bewonderenswaardig. Op geen enkel moment brengt de partij hem in moeilijkheden. Hij is even charismatisch als Franco Corelli zonder de pure zinnelijkheid van diens voordracht ooit te kunnen bereiken. Corelli's maniërismen en de al te gemakkelijke snik in de stem laat hij slim achterwege. Kaufmann is een tenor van moderne snit. Hij is meer dan een domme zangmachine of een ijdele macho. Kaufmann zal niet snel de risée worden van operahaters. Als vertolker bezielt hij zijn personages met een heel moderne intensiteit. Fans van Placido Domingo zullen wellicht niet begrijpen waar ik het over heb. Die moeten in 2017 maar terug afstemmen op de ROH wanneer hij aldaar zijn debuut zal geven als Verdi's Otello. Kunnen ze zien wat ze al die jaren bij hun idool hebben gemist.