

Discover more from Leidmotief | Leitmotif
Auteur : Jos Hermans
“Uit een Dodenhuis” reconstrueert een strafkampsituatie. Het is een mannenopera zonder een échte plot waarin vrouwen slechts indirect voorkomen maar voortdurend onderwerp van gesprek zijn. Bij een eerste lezing zou het kunnen lijken alsof de componist als creatieveling is opgebrand. De ouverture herinnert aan de levensbevestigende muziek uit “Het Sluwe Vosje” en Janáček lijkt te recycleren uit vroeger werk zonder daarbij grote, nieuwe, originele muzikale ideeën te verzinnen. Maar de toonspraak van de late jaren is nog radicaler dan voorheen. Het hele werk is een maalstroom van korte motiefjes die Janáček met een ongelooflijke verbeeldingskracht aan mekaar breit en om beurten doorgeeft aan de verschillende instrumentengroepen. Bij het Dodenhuis is het van groot belang de tekst op voorhand grondig door te nemen zodat je de boventiteling kan negeren en je je kan concentreren op de muziek en het declamatieritme van de vocale partijen. Dennis Russell Davies vat het treffend samen met de woorden: “Veel wordt tussen de regels door verteld door de sfeer van de muziek, door de melodische en harmonische inhoud. Er zijn relatief weinig gezongen melodieën die je aan het eind van de avond mee naar huis neemt, maar veel van wat het orkest speelt krijg je niet meer uit je oren.”
Dmitri Tcherniakovs verklarende commentaren beginnen gewoonlijk met “Ik geloof niet in…“. Tcherniakov beweert altijd enkel datgene te kunnen ensceneren waar hij werkelijk in kan geloven. Het is daar dat het vaak misgaat. Hier zegt hij: "Ik geloof niet in de uitspraak die Janáček doet in zijn epigraaf ‘in elk schepsel een goddelijke vonk’. Deze uitspraak is verzoenend en mistig. Het is veel interessanter om uit te zoeken waar het inherente vermogen om een beul te zijn in mensen schuilt." Dat laatste is een citaat van Dostojevski. “We weten niet hoe ver we bereid zouden zijn te gaan, welke rode lijnen we zouden overschrijden. We weten niet hoe we onder de slechtste omstandigheden zouden handelen”, verduidelijkt de regisseur.
Eigenlijk weten we het wel. Er zijn in onze wereld teveel psychopaten in posities van macht. Dat hebben we de laatste drie jaar met verbijstering kunnen vaststellen. Het gemak waarmee mensen zich conformeerden aan de tirannie van op hol geslagen autoriteiten was verbluffend. Ei zo na werden strafkampen vermeden van het soort waar Dostojevski over schreef in zijn “Aantekeningen uit een Dodenhuis”, het relaas van zijn vierjarig verblijf als politiek gevangene in Siberië.
Hoe regisseurs het bespelen van de theatrale ruimte omzetten in een dwingend concept is de sensatie van elke opvoering van één van de ons vertrouwde opera’s in de Bochumse Jahrhunderthalle. Bijna de gehele lange gang van de immense industriële kathedraal wordt bespeeld. De handeling zal zich in de loop van de avond tweemaal verplaatsen overeenkomstig de drie bedrijven en telkens het omringende publiek meezuigen. Aan weerszijden van het speelvlak heeft Tcherniakov stellages gebouwd die dienst doen als zijloges in drie verdiepingen. Een klein deel van het publiek deelt de vloer met het koor en de solisten. Het is niet te onderscheiden van de gevangenen en moet soms hun blikken trotseren of hun aanrakingen dulden. Daarmee is de vierde wand tussen publiek, koor en solisten zo goed als opgeheven.
Zoals Dennis Russell Davies terecht suggereert speelt het orkest de hoofdrol. Over de hele lengte van de hal staan tientallen monitoren opgesteld voor het contact met de dirigent. Boventiteling is in het Engels en het Duits. Het orkest zit zijdelings opgesteld maar bespeelt de ruimte ook via luidsprekers. Dat blijkt opnieuw een zeer adequate oplossing te zijn, gebruik makend van Thomas Wegners gesophisticeerde geluidstechniek. Janáčeks geweldige partituur hoeft er niet onder te lijden en de Bochumer Symphoniker weet er alle zinnelijkheid uit te puren. Of de ingenieuze geluidsversterking die ik vroeger al uitdrukkelijk heb geroemd ook daadwerkelijk werd aangewend voor de zangers is mij niet geheel duidelijk. Het contact met het publiek is immers erg groot en de solisten en koorleden dragen geen microfoons in het haar. Behalve Leigh Melrose en die klonk qua projectie toevallig fenomenaal goed. Genoot hij hierbij de steun van de sound engineer? Zo ja, dan is dit weer eens een bevestiging van de kwaliteit van het Bochumse audiosysteem dat voor het eerst werd gebruikt tijdens Das Rheingold (2015). Ik stond twee meter van hem verwijderd en kan getuigen dat je echt niet kan horen dat de klank deels uit luidsprekers komt.
Gelukkig duurt de geweldige ouverture lekker lang om de dagelijkse fun en gewelddadigheid van het gevangenisleven te demonstreren. Zoals de gevangenen vanuit de diepte van de fabriekshal de publieksruimte bestormen, het is alsof de ouverture ervoor geschreven is. Onder het 20-koppige koor van de Nationale Opera van Brno mengen zich zeven stuntmannen van de Stunt Factory. Het zijn de zwakkeren die het onderspit delven. Luid leedvermaak is hun deel. De talrijke vechtscènes nemen een groot deel in van het eerste bedrijf en Ran Arthur Braun heeft ze heel precies gechoreografeerd.
Wanneer Alexandr Petrovič Gorjančikov als vreemde eend in de bijt in het kamp aankomt staat hij al snel in zijn ondergoed en krijgt een emmer ijskoud water over zich heen. Hij is als een toeschouwer en lijkt zich gemakkelijk aan te passen. In het tweede bedrijf zien we een vrachtwagen door de hal rijden ter aankondiging van de feestdag. Van de moeilijk te ensceneren pantomimes “Het spel van Kedril en Don Juan” en “Het spel van de mooie molenaarsvrouw” maakt Tcherniakov een hilarisch moddergevecht. Centraal in het stuk staan echter de verhalen van Luka, Skuratov, Šapkin en Šiškov, waarin zij zich tegelijkertijd als dader en slachtoffer profileren. Het is hier dat we leren hoe mensen tot geweld in staat zijn. Moeten we medelijden met hen hebben of deinzen we terug voor hun verschrikkelijke misdaden? Of moeten we ons realiseren hoezeer ze op ons gelijken? Het is dit aspect van Janáčeks opera dat in deze immersieve theaterervaring meer dan ooit aan bod komt.
Met foto’s van hun moeder solliciteren de gevangenen naar ons medeleven. Het derde bedrijf vindt zijn beslag rond drie kale tafels. Nadat Šapkin de vloer heeft gemopt tijdens zijn geschifte monoloog is het de beurt aan Šiškov. Het is tevens een confrontatie tussen Šiškov en Luka en we zien beide aanvankelijk roerloos aan weerszijden van de lange tafel zitten. Het is Šiškov die in vocaal opzicht de interessantste muziek te zingen krijgt en Leigh Melrose, op de Ruhrtriennale vroeger al een fantastische Alberich en Golaud, staat hier weer te schitteren als het podiumbeest dat hij is.
Maar wat betekende de langgerekte schreeuw van Gorjančikov tijdens de allerlaatste maten van het stuk nadat hij reeds een uitbundige vreugdedans heeft gedaan bij het nieuws van zijn vrijlating? De arend, symbool van de vrijheid, waarover het koor tijdens de laatste maten zingt, is nergens te bespeuren. Gleb Filshtinsky’s lichtregie schakelt tussen realiteit en illusie en vrijheid blijkt uiteindelijk een illusie te zijn! Het is een coup de théâtre die door merg en been gaat.
Met Johan Reuter als Gorjančikov , Stefan Rügamer als Luka, John Daszak als Skuratov, Alexei Dolgov als Šapkin en Leigh Melrose als Šiškov had de Ruhrtriennale gezorgd voor een topcast. Ook de kleinere rollen waren goed bezet zoals met Peter Lobert als de kampcommandant. Het poëtische personage Aljejo (Bekhzod Davronov) kreeg in deze productie weinig profiel.